Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Johan casimir

betekenis & definitie

paltsgraaf (1578-1592) aan de RIJN (Simmern 7 Mrt 1543-Heidelberg 6 Jan. 1592), was de vierde zoon van keurvorst Frederik III, bracht zijn jeugd in Frankrijk door en nam van 1567-1568 en van 1575-1576 deel aan de krijgstochten der Hugenoten. In 1578 trok hij met een aanzienlijk leger, dat door Elizabeth van Engeland betaald werd, over Zutphen op avontuur de Nederlanden binnen.

De bedoeling was, dat Johan Casimir, die Calvinist was, Don Juan bestrijden en Willem van Oranje helpen zou, maar met de laatste had hij spoedig ruzie, zodat hij, ontevreden over de benoeming van Bossu tot opperbevelhebber over de troepen van de Staten-Generaal, zich aan het hoofd van de Calvinistisch-democratische oppositie plaatste door met 500 ruiters Gent te bezetten (10 Oct. 1578). Toen Oranje echter ook naar Gent gekomen was, verschrompelde Johan Casimirs aanzien daar spoedig. In Engeland door Elizabeth gedeeltelijk in het gelijk gesteld, keerde hij in Febr. 1579 over Vlissingen terug, maar speelde geen rol meer in de Nederlanden. In 1581 onderhandelde hij met de Guises en met Philips II over hulp tegen de Hugenoten, Oranje en de Staten; in 1583 weder met de Staten-Generaal. In dat laatste jaar maakte hij zich tegen de testamentaire beschikkingen van zijn oudste broer, keurvorst Lodewijk VI, meester van de voogdij over de jonge keurvorst en regeerde 9 jaar de Palts, waar hij tegen de Lutherse meerderheid het Calvinisme als heersende godsdienst herstelde. Hij ondernam van 1587-1588 wederom een krijgstocht in Frankrijk, die ook weer mislukte, en ijverde op het eind van zijn leven met zijn zwager Christiaan I van Saksen, die ook Calvinist geworden was, voor een „hervormd, Christelijk keizerrijk”.

Johan Casimir was een typisch 16de-eeuws krijgsoverste: ondernemend, ruw, verslaafd aan de drank, maar onvermoeibaar. Zijn vrouw, Elisabeth van Saksen, heeft hij op beschuldiging van echtbreuk laten gevangen zetten; zij overleed in de kerker.Lit.: Von Bezold, Briefe des Pfalzgrafen J. G. (München 1892-1903.)

< >