markies de Seignelay, Frans staathuishoudkundige en minister van Financiën onder Lodewijk XIV (Reims 29 Aug. 1619 - Parijs 5 Sept. 1683), was de zoon van een wolhandelaar, ontving een degelijke opvoeding en verwierf door een reis in zijn vaderland een grondige kennis van de toestand van de nijverheid aldaar. In 1648 werd hij geplaatst op het bureau van de staatssecretaris Letellier en betoonde zo grote bekwaamheid, dat hij aan Mazarin werd aanbevolen, bij wie hij sedert 1655 als intendant werkzaam was.
Begin 1661 werd hij benoemd tot Conseiller du Roi en hoofdintendant van de koninklijke huishouding. Na de dood (9 Mrt 1661) van Mazarin, die hem aan de koning had aanbevolen, werd hij benoemd tot intendant van Financiën, in Sept. d.a.v. na de arrestatie van Fouquet, tot wiens val Colbert medewerkte, volgde hij deze als super-intendant op. In 1665 nam hij de titel van controleur-generaal aan. In 1669 werd hij opper-intendant van de koninklijke gebouwen, van de schone kunsten en fabrieken,en miniscervan Marine.
Colbert’s doel was, het land van zijn koning tot een land te maken even rijk als Holland. Het mercantilistisch systeem, dat hij daarvoor toepaste en dat naar hem Colbertisme heet, omvatte: vrije invoer van grondstoffen en heffing van hoge invoerrechten op vreemde fabrikaten ten bate van de industrie, bevordering van de handel door verbetering van het transportwezen (bijv. door het graven van het Canal du Midi van de Garonne naar de Middellandse Zee) en het oprichten van gemonopoliseerde handelscompagnieën (bijv. een Oostindische en een Westindische compagnie in 1664). De ontwikkeling van de industrie werd door hem krachtig bevorderd, hetgeen echter gepaard ging aan een zeer vérgaande reglementering van het bedrijfsleven. Ook werden talrijke Manufactures Royales gesticht, deels eigendom van de Kroon (zoals les Gobelins), deels van geprivilegieerde ondernemers.
Colbert’s „vechttarieven” van 1664 en ’67 tegen de Hollandse handel gericht en door de Nederlanden met soortgelijke belemmerende bepalingen beantwoord, vormden mede belangrijke oorzaken voor het uitbreken van de oorlog van 1672. Hij verbeterde de inning der belastingen, zodat onder zijn bestuur de ontvangsten van het rijk tot 110—112 millioen livres per jaar klommen. Tevergeefs spoorde hij echter Lodewijk XIV aan, om de belastingvoorrechten van adel en geestelijkheid op te heffen, wat dan ook pas in de Franse Revolutie gebeurde. Colbert werd de schepper van Frankrijks marine: in 1662 bezat het land reeds 60 linieschepen en 40 fregatten, en 20 jaar later was het aantal oorlogsschepen tot 193 geklommen.
Kunsten en wetenschappen vonden in hem een beschermer; hij des Inscrip.ions beroemde „Académie des Sciences”. Het spreekt vanzelf dat Colbert als minister van Financiën en feitelijk ook van Binnenlandse Zaken, grote invloed uitoefende ook op Frankrijks algemene politiek, al schoot zijn gezag in dat opzicht stichtte in 1663 de „Académie et Belles Lettres”, 3 jaar later de te kort en kon men zelfs zeggen, dat hij alles bij elkaar genomen slechts diende om aan het absolutisme de middelen te verschaffen voor het wanbeheer daarvan. Tevergeefs verzette hij zich tegen Lodewijk XIV’s kostbare oorlogen — behalve tegen de oorlog tegen Nederland, waarvan hij om economische redenen zelfs een hartelijk voorstander was — en eveneens tegen de vervolgingen van de Hugenoten, waarvan hij het noodlottige voor Frankrijks economie voorzag.DR J. S. BARTSTRA
Lit.: Lettres, instructions et mémoires de C., uitgeg. door P. Clément (8 dln, I868-’82); Clément, Histoire de C. et de son administration (2 dln, 3de dr., 1892); de Cosnac, Mazarin et C. (2 dln, 1892); H. Hecht, C.’s politische und volkswirtschaftliche Grundanschauungen (1898); Benoit du Rey, Recherches sur la politique coloniale de C. (1902); S. Elzinga, Het voorspel van de oorlog van 1672 (1926); Morini-Comby, Mercantilisme et Protectionisme (1930); Oneken, Geschichte der Nationalökonomie (1902), blz. 159 vv. en vooral: Heckscher, Mercantilism (2 dln, 1935); Ch.
W. Cole, C. and a century of French mercantilism, 2 vol. (1939).