Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HANDELING

betekenis & definitie

is een zodanig gebeuren, dat op zijn minst de mogelijkheid van keuze en in pregnante zin bewuste keuze of overleg onderstelt. Vandaar dat wij van handelingen alleen spreken (z causaliteit) op animaal of menselijk niveau en dat de poging om alle gedrag van mensen en dieren als geconditioneerde reflexen (z behaviorisme) te verklaren het verschil tussen „handelingen” en „gebeurtenissen” opheft.

Iedere filosofie, die haar categorieën ontleent aan de wetenschappen der beneden-menselijke natuur, moet dus de categorie der handeling missen. Het is karakteristiek voor de impersonalistische herkomst van de kennistheorie van Kant*, dat in zijn beroemde tabel der categorieën wel causaliteit en wisselwerking een plaats vinden, maar niet handeling.Afgezien van de onder behaviorisme genoemde scholen stellen de moderne psychologen en physiologen zich op ander standpunt. Zij erkennen, dat reeds in de dierenwereld gecompliceerder gedrag te vinden is dan als zuivere „reactie” op „prikkels” verklaard zou kunnen worden. Volgens de proeven der moderne dierpsychologie* moet men zelfs bij de minst gecompliceerde diersoorten de mogelijkheid van keuze uit verschillende handelingsmogelijkheden toelaten. Die verschillende mogelijkheden, als antwoord op een bepaalde situatie, dragen de naam van instincten. Nadat men lange tijd gemeend had, dat instinct-handelingen volstrekt vaststaande, onveranderlijke reactiewijzen waren, hebben nauwkeuriger observatie en experiment getoond, dat ook de instincten binnen grenzen, afhankelijk van de plasticiteit en daarmee van de ontwikkelingsgraad der diersoort, voor wijziging vatbaar zijn. Op deze vatbaarheid voor wijzigingen der instincten berust de dresseerbaarheid der dieren. Door op bepaalde instincten (begeerte naar voedsel, ook wel vrees) te werken kan men het gedrag onder bepaalde omstandigheden wijzigen. Hoe plastischer de instincten, hoe „leerbaarder” het dier.

De menselijke handeling onderscheidt zich van de dierlijke daardoor, dat zij op reflexie, dus op overleg vooraf en kritiek achteraf gebaseerd kan zijn. Kan zijn, immers onder de invloed van zeer sterke emoties of van hersenvergiften kan de mens terugvallen op het animale niveau. Zijn gedrag wordt dan niet meer bestuurd door de hogere personele centra, maar draagt het karakter van instincthandeling. Men spreekt dan van kortsluitingshandeling waarbij, naar de uitdrukking van Kretschmer, de impuls niet meer door het filter der totale persoonlijkheid heen gaat. Een wilde vlucht of een zinloze aanval heeft instinctmatig plaats op de grondslag van een instinct, onder uitschakeling van bezinning op de gevolgen. De eerste experimentele onderzoekingen van echte handelingen (onder verzwarende omstandigheden zich houden aan een opdracht of besluit, het verrichten van een bepaalde keuze) danken wij aan Ach en aan Michotte en Prüm. Door een nauwkeurige analyse van Ach’s uitkomsten heeft vooral Lindworsky het karakter der wilshandeling als een handeling, waarbij wij de eens beaamde motieven geen ogenblik meer uit onze aandacht laten wegzinken, verduidelijkt.

De handeling, die het meest uitgesproken van besturing uit het persoonlijke centrum getuigt en dus het verst van een kortsluitingshandeling verwijderd is, noemen wij gegrond op gewetensbeslissing. De beste phenomenologische beschrijving er van vinden wij bij Jaspers: de gewetensbeslissing draagt altijd een bovenrationeel karakter. Immers, elke rationele formulering, die op de zaak betrekking heeft en voor de betrokken persoon toegankelijk is, is daarin verwerkt. Maar om de onuitputtelijkheid van elke concrete situatie zijn al die formuleringen te zamen toch nog ontoereikend om de beslissing te forceren.

PROF. DR PH. KOHNSTAMM

Lit.: N. Ach, Ueber den Willen (Leipzig 1910); Idem, Willensakt und Temperament (Leipzig 1920); F. J. J. Buytendijk, Psychologie der dieren (1932); Ph. Kohnstamm, Persoonlijkheid in Wording (Haarlem 1929); E.

Kretschmer, Medizinische Psychologie (Leipzig 1922); K. Lewin, Vorsatz, Wille und Bedürfnis (Berlin 1926); J. Lindworsky, Der Wille, seine Erscheinung und seine Beherrschung (Leipzig 1923); Idem, Willensschule (Paderborn 1923). In het bijz. over instincten: K. Bühler, Die Instinkte des Menschen, Kongress f. exp. Psychol. in München (Jena 1926); W.

Mac Dougall, Social Psychology (London 1908); J. Drever, Instinct in man (Cambridge 1917); W. H. R. Rivers, Instinct and the Unconscious (1924). Vgl. voor phaenomenologie van de handeling op een bepaald gebied: Handelen en denken in de opvoeding en de opvoedkunde, door M.

J. Langeveld in: Verkenning en Verdieping (1950).

< >