Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEREFORMEERD PROTESTANTISME

betekenis & definitie

is de benaming die tegenwoordig veelal gebruikt wordt om een bepaald type van kerk en theologie in het Protestantisme te onderscheiden van het Lutheranisme. Aanvankelijk heeft het woord „gereformeerd” een meer algemene betekenis gehad.

Er lag toen alleen een tegenstelling met het Rooms Katholicisme in tot uitdrukking gebracht. De benaming „Gereformeerde kerken” vinden wij het eerst in 1523 door een predikant in het land van Appenzell gebezigd in een schrijven aan Vadianus. Zij is naderhand in de loop van die eeuw de gebruikelijke geworden in landen als Zwitserland, Frankrijk en de Nederlanden, waar het Lutheranisme betrekkelijk weinig ingang vond. Waarschijnlijk onder invloed van dit spraakgebruik ging men daarna in Duitsland bij voorkeur als Gereformeerden betitelen degenen, die tegenover de echte Lutheranen aansluiting zochten bij de traditie van Melanchthon of van Calvijn.

Dit onderscheid werd min of meer officieel vastgelegd in de bepalingen van de vrede van Munster (1648), waarin onder de Protestanten naast de aanhangers van de Augsburgse confessie afzonderlijk vermeld staan degenen, die Gereformeerden geheten worden.Het Gereformeerd Protestantisme is niet te vereenzelvigen met het Calvinisme, al vormt dit er de machtigste stroming uit en al heeft Calvijn ontegenzeglijk er een overwegende invloed op uitgeoefend. Want zijn eerste oorsprongen liggen in de tijd vóór Calvijn. Voorts heeft de geschiedenis behalve het Calvinisme nog andere nuanceringen in het Gereformeerd Protestantisme opgeleverd. Eindelijk valt nog te bedenken, dat het Calvinisme niet uitsluitend een kerkelijk en theologisch aspect vertoont.

De bakermat van het Gereformeerd Protestantisme stond in Duits-Zwitserland. Hier kwam de leiding der reformatie te berusten bij Zwingli, sedert 1 Jan. 1519 als pastoor verbonden aan de domkerk te Zürich. Zwingli, die in sterke mate de invloed van Erasmus ondergaan had, is van het begin af min of meer onafhankelijk van Luther te werk gegaan. Hij was radicaler dan deze in het uitzuiveren van Roomse gebruiken en ceremoniën.

Ten aanzien van dogmatische opvattingen gaf speciaal het verschil in Avondmaalsbeschouwing aanleiding tot een conflict. Het gelukte niet dit op het godsdienstgesprek te Marburg (1529) tot een bevredigende oplossing te brengen. Deze scheiding bleef, ondanks alle pogingen om een overeenstemming tot stand te brengen, in welke pogingen Martinus Bucer van Straatsburg een voornaam aandeel gehad heeft, voorgoed bestendigd.

Na de dood van Zwingli (1531) werd zijn arbeid te Zürich voortgezet door Heinrich Bullinger. Deze heeft grote invloed geoefend door zijn uitgebreide briefwisseling tot in Engeland toe en voorts naam gemaakt door de ontwikkeling, die hij in de theologie gaf aan de leer des verbonds. Ursinus te Heidelberg sloot zich in dit opzicht bij hem aan. Deze leer kreeg in de Gereformeerde theologie een eigen plaats.

In de 17de eeuw heeft Johannes Coccejus in zijn foederaaltheologie haar een bijzonder accent gegeven en haar in een bepaalde, eenzijdige richting uitgewerkt. Men heeft Bullinger wel willen voorstellen als vertegenwoordiger van een derde genus in het Protestantisme (Gooszen, ’t Hooft). Deze opvatting heeft echter geen ingang gevonden en is niet juist. Bullinger staat niet buiten het Gereformeerd Protestantisme; hij vormt er alleen een zekere nuancering van.

Aanvankelijk bleef de invloed in hoofdzaak beperkt tot gedeelten van Zwitserland en het zuidelijk gebied van Duitsland. Een buitengewone versterking ontving de beweging met het optreden van Johannes Calvijn, die reeds direct bij de publicatie van zijn Institutie in 1536 de aandacht trok en die, na een eerste mislukking van zijn arbeid te Genève en na een vruchtbaar driejarig verblijf te Straatsburg in nauw contact met Bucer, sedert zijn terugkeer naar Genève in 1541 steeds meer de bezielde leider en krachtige organisator werd. Met Bullinger en de Zwinglianen gelukte het hem een overeenstemming tot stand te brengen (Consensus Tigurinus, 1549) waarbij de eenzijdigheid van Zwingli’s Avondmaalsopvatting bezworen werd door de duidelijke belijdenis van Christus’ werkelijke tegenwoordigheid in de tekenen van brood en wijn. Dank zij niet het minst de invloed, die Calvijn persoonlijk, door zijn geschriften, door zijn briefwisseling, door zijn medestanders en door zijn leerlingen naar alle streken van Europa uitoefende, heeft het Protestantisme in Frankrijk, in Nederland, in Engeland, in Schotland, in Oostenrijk, in Hongarije, in Zevenburgen, in Polen een Gereformeerd stempel ontvangen.

De verklaring hiervan is niet te zoeken in de geaardheid, die de in genoemde landen en streken woonachtige volkeren in onderscheiding van andere volkeren gekenmerkt heeft. Ook onder de Italianen waren er bijv. Gereformeerden. Mannen als Petrus Martyr Vermigli, Bernardinus Occhino en Hieronymus Zanchius sloten zich in hun eigen land bij de reformatie aan en werden door de vervolging genoodzaakt dit land te verlaten.

Zij hebben daarna onder de Gereformeerden in Zwitserland, Engeland of Duitsland een min of meer leidende positie vervuld. Ook kende men in Genève, Londen en elders Italiaanse vluchtelingengemeenten. Harde onderdrukking belette in dergelijke landen de opkomst van een Gereformeerde kerk of maakte zoals in België, aan de aanvankelijke verrassende bloei er van een ontijdig einde. Elders, in landen die voor het Protestantisme niet gesloten bleven, droegen politieke en soortgelijke omstandigheden er toe bij, dat de reformatie het Lutherse en niet het Gereformeerde spoor volgde.

Dit geldt met name van de Scandinavische landen, die in sterke mate op Duitsland georiënteerd waren.

In verschillende landen, waar het ingang vond, heeft het Gereformeerd Protestantisme ontegenzeglijk de invloed van de volksaard ondergaan en dientengevolge telkens een eigen type vertoond. Het is echter niet gemakkelijk dit nauwkeurig aan te geven. Naast de volksaard hebben nog andere factoren tot het ontstaan van dit onderscheiden type bijgedragen, als de verhouding der overheid tot de Gereformeerde kerk, de politieke omstandigheden waaronder het land verkeerde, de eigenaardige weerstanden die overwonnen moesten worden. Het sterkst wellicht heeft dit eigen type zich ontwikkeld in Engeland.

Wat belijdenis betreft gematigd Calvinistisch, bewaarde de Anglicaanse kerk in inrichting en liturgie bepaalde elementen uit haar Roomse verleden, welke niet nalieten innerlijke spanningen te voorschijn te roepen (Puritanisme) en sommigen tot uittreden uit haar gemeenschap en tot vorming van een afzonderlijke kerk bewogen (Brownisten en in het algemeen de Dissenters).

In elk land bezat de Gereformeerde kerk haar eigen confessie. Een meer algemene kerkelijke geldigheid verkregen de Catechismus van Genève (1545), de tweede Helvetische Confessie (1562) en vooral de Heidelbergse Catechismus (1563), waarbij uit een latere periode nog is te voegen de Westminsterse Confessie (1647). De voornaamste der overige belijdenisgeschriften zijn: de Franse Confessie (1559), de Nederlandse Geloofsbelijdenis opgesteld door Guido de Brés (1561), de 42 Artikelen van de Anglicaanse kerk (1552), die naderhand teruggebracht zijn tot 39 artikelen (1562), de Schotse Geloofsbelijdenis (1560), de Hongaarse Confessie (1562) en de Dordtsche Canones of vijf Artikelen tegen de Remonstranten (1619). Naast deze confessies en catechismussen had men nog kerkordeningen, waarin de organisatie en de regering der kerk voor wat de hoofdzaken betreft geregeld waren.

De omschrijving van de taak der ambten en de wijze van de tuchtoefening maakten er gewoonlijk een voornaam bestanddeel van uit. Richtinggevend zijn in dit opzicht geweest de Ordonnances ecclésiastiques, die voor Genève door Calvijn werden opgesteld, en de Discipline ecclésiastique, die de synode van Parijs (1559) voor de Franse kerken aanvaardde. In Schotland kreeg men het Book of Discipline (1561), waarop John Knox zijn stempel zette, dat echter reeds spoedig plaats maakte voor het Second Book of Discipline (1581), opgesteld door Andrew Melville. Wat Nederland betreft zijn te noemen de kerkorde, door Joh. à Lasco ontworpen voor de vluchtelingenkerk te Londen, de kerkorde van het convent van Wezel ( 1568) en de kerkordeningen, die door de synode van Emden ( 1571 ) en de daarna volgende synoden tot die van Dordrecht (1619), in min of meer nauwe aansluiting aan elkander, aangenomen zijn.

Deze verscheidenheid stond allerminst in de weg aan een diepere eenheid van geloofsovertuiging. Het is niet mogen gelukken, ondanks enkele zwakke pogingen in die richting, deze eenheid in organisatorische zin tot uitdrukking te brengen. De synode van Dordrecht (1618/’19), die afgevaardigden uit bijna alle Gereformeerde kerken verenigde, is een ten dele geslaagd voorbeeld van een dergelijke poging. Ook zonder zulk een uitwendige organisatie was die eenheid evenwel aanwezig.

Zij bestond in een nauwe geestelijke verbondenheid, die op allerlei wijze spontaan zich uitte. Men wist zich, hoe ook onderscheiden, één in het leven bij de Bijbel als het geopenbaarde Woord van God, in het gelovig aanvaarden van alle waarheden in de Schrift klaar en duidelijk bekendgemaakt, en in het gehoorzaam betrachten van de geboden Gods. Kenmerkend was daarbij de belijdenis van de volstrekte souvereiniteit Gods, van de vrijmacht van Zijn genade en van de algehele verdorvenheid des zondaars, van Christus’ algenoegzaamheid in het werk der verlossing en van de overwinnende kracht van Zijn Woord en Geest. De regering der kerk was over het geheel presbyteraal, zij het ook hier en daar vermengd met episcopale elementen.

In de eredienst overheersten vrijwel in alle kerken soberheid en strenge eenvoud.

In de 17de eeuw heeft het Gereformeerd Protestantisme blootgestaan aan inwendige conflicten en aan bestrijding van buiten. Het heeft dientengevolge zware verliezen geleden. In landen als Polen en Oostenrijk werd het bijna geheel teruggedrongen. In Frankrijk verloor de kerk steeds meer de haar toegekende rechten en volgde voor haar een periode van lijden en druk, zodat veel Hugenoten er de voorkeur aan gaven uit te wijken.

De strijd over het Arminianisme, dat ook elders aanhang vond, gaf in Nederland het aanzijn aan de Remonstrantse Broederschap. De opvatting van Piscator, de theologie, onderwezen aan de Hogeschool te Saumur in Frankrijk, de invloed van de Cartesiaanse filosofie op de theologie, het streven van de koning in Schotland om de kerk wat inrichting en liturgie betreft geheel op Anglicaanse leest te schoeien, dit alles leidde wel niet tot scheuring in de kerken, maar droeg in niet geringe mate bij tot verzwakking van de positie van kerk en theologie.

Hiertegenover stond, dat elders zich nieuwe gebieden voor de Geref. kerk ontsloten. Zij werd, zij het aanvankelijk in bescheiden omvang, dank zij de koloniserende werkzaamheid van Nederland, gevestigd in Zuid-Afrika en Oost-Indië. In Noord-Amerika waren het vooral uit Engeland uitgeweken Puriteinen, die zich in dit opzicht verdienstelijk gemaakt hebben. Ook heeft het aan bloei van de theologie aan de verschillende hogescholen niet ontbroken.

Genève en Bazel; Leiden, Franeker, Groningen en Utrecht; Sedan en Saumur; Oxford en Cambridge; St Andrews en Aberdeen waren kweekplaatsen van theologische geleerdheid en trokken talrijke studenten. Beza, Turretinus, Heidegger en Buxtorf in Zwitserland; Dumoulin, Rivet en Amyraldus in Frankrijk; Piscator en Alstedt in Duitsland; Gomarus, Walaeus, Voetius en Coccejus in Nederland; Perkins, Hooker, Cartwright en Amesius in Engeland; Andrew Melville, Forbesius à Corse, Henderson en Rutherford in Schotland, hadden als theologen naam en werden nog door tal van andere bekwame mannen geflankeerd.

Met de overgang van de 17de naar de 18de eeuw brak een tijdperk van inzinking en verval aan. Dank zij piëtistische invloeden, die zich reeds eerder in ons land hadden laten gelden bij De Labadie en zijn kring en die naderhand nog op andere wijze zich vertoonden bij Schortinghuis en de zijnen, ontstond in Engeland de beweging van het Methodisme (John en Charles Wesley, George Whitefield). In strijd met de oorspronkelijke bedoeling kwam het tot de stichting van een afzonderlijke kerk van Methodisten. Behalve in Engeland heeft deze kerk vooral ook in Noord-Amerika, waar Jonathan Edwards de,,revival”-prediker was, ingang gevonden.

Liberalisme en modernisme hebben in de 19de eeuw aanleiding gegeven tot verschillende conflicten. Velen zijn toen vervreemd geraakt van de belijdenis van het Gereformeerd Protestantisme, al bleef vaak de uiterlijke band daarmee bewaard. In Nederland had in dit opzicht de „moderne” theologie van Scholten en Kuenen, beiden hoogleraren te Leiden, grote invloed.

Door en met het Réveil in de aanvang der 19de eeuw ontstond er in bijna alle landen een krachtige opleving, hetzij binnen de bestaande kerken hetzij door de vorming van vrije en zelfstandige kerken. In Zwitserland werd een Eglise libre (los van de staat) gesticht te Genève (Merle d’Aubigné), in Waadtland (A. Vinet) en veel later nog te Neuchâtel (F. Godet).

In Duits-Zwitserland bleef een dergelijke splitsing van de kerk achterwege, maar was binnen de kerk de verdeeldheid groot en de strijd scherp. Op de voorgrond traden de kerkhistoricus K. R. Hagenbach te Bazel en de dogmaticus Alex.

Schweizer te Zürich, die beiden een gematigd standpunt innamen. In Frankrijk, waar de Hugenoten door alle vervolgingen heen zich gehandhaafd hadden, vooral in een gebied als de Cévennes met zijn talrijke schuilplaatsen (de Camisards), had de Geref. kerk sedert de Revolutie haar vrijheid herkregen. Onder invloed van de kanselredenaar Ad. Monod beleefde zij een krachtige opleving.

Diens broeder F. Monod werd een der leiders van de orthodoxe „Union des églises évangéliques”, die in 1849 gesticht werd. Aan de theol. faculteit te Parijs, die na de overgang van Straatsburg naar Duitsland in 1871 gevormd werd, vertegenwoordigden A. Sabatier en F.

Ménégoz een eigen richting, die van het symbolo-fideïsme.

E. Doumergue, hoogleraar te Montauban, die zich verdienstelijk maakte door zijn biografie van Calvijn, heeft een leidende rol vervuld, niet het minst door het weekblad Le Christianisme au XIXe siècle. Aan Schotland ging het Réveil niet voorbij. Het waren de Schotten Haldane en Drummond, die aan deze beweging in Genève mede de stoot gaven. In dat land zelf moet als drijvende kracht vermeld worden Thomas Chalmers, die ook in sociaal opzicht een nieuwe richting wees. Hij heeft een belangrijk aandeel gehad aan het tot stand komen van de „Free Church of Scotland” in 1843.

Voor de verlevendiging van het Gereformeerd bewustzijn in ons land hebben Bilderdijk en diens leerlingen veel bijgedragen. Onder hen moeten speciaal Isaac da Costa en Groen van Prinsterer vermeld worden. Zij hebben zich met kracht gekeerd tegen de invloed van de Groninger richting (Hofstede de Groot, Pareau en Muurling) en daarna van de „moderne ’’theologie. Een eigen karakter vertoonde daarnaast het optreden van Kohlbrügge, die uit Lutherse kring afkomstig was en die sedert 1845 bij de Geref. kerk te Elberfeld zijn arbeidsterrein gevonden heeft.

Vooral onder het eenvoudige volk vond het verzet tegen afwijkende richtingen weerklank en bijval. Dit bleek bij de Afscheiding in 1834, en de Doleantie in 1886. De leidende figuur van de Doleantie was A. Kuyper, wiens invloed in kerk en theologie groot is geweest, mede door de in 1880 gestichte Vrije Universiteit.

Aan deze hebben hij zelf, F. L. Rutgers en in latere jaren H. Bavinck theologie gedoceerd.

Hoedemaker, die aanvankelijk was medegegaan, sloeg daarna een eigen richting in en werd de leider der confessionelen in de Ned. Herv. kerk. In de achterliggende periode verdienen als theologen nog vermelding Van Oosterzee en Doedes te Utrecht en vooral D. Chantepie de la Saussaye en J.

H. Gunning Jr , de mannen van de ethische richting.

In landen als Oostenrijk en België herstelde het Geref. Protestantisme zich in bescheiden mate. Van een krachtige eigen ontwikkeling der theologie was daar evenmin als in Hongarije sprake. In Duitsland dreigde de totstandkoming van de Unie met de Luthersen (1817) voor de Gereformeerden fnuikend te worden.

Van grote betekenis werd de stichting van „Der Reformierte Bund” te Marburg (1884), die er veel toe bijgedragen heeft de Gereformeerde traditie in stand te houden en voor het heden levend te maken. Orgaan werd Die Reformierte Kirchenzeitung, lange jaren uitnemend geredigeerd door W. Kolfhaus. Verdienstelijke theologen waren E.

F. Karl Müller en A. Lang.

In Noord-Amerika vormden zich onderscheiden kerken van Geref. type naast elkander, ten dele als gevolg van verschil in nationale afkomst van haar leden. Naast de oude Nederl. kerk, die er sedert 1628 gevestigd was (sedert 1867 „Reformed Church”), ontstond grotendeels uit Afgescheidenen, die wegens moeilijke economische en andere omstandigheden Nederland hadden verlaten, de „Christian Reformed Church”, vooral in de staat Michigan (Grand Rapids). Het seminarie van de Duits-Geref. kerk, die aan het einde der 17de eeuw ontstaan was door immigratie van Gereformeerden uit de Palts, heeft in theologisch opzicht veel invloed gehad (Ph. Schaff).

Belangrijk was eveneens het seminarie van de Presbyterianen te Princeton, waar mannen als Ch. Hodge en B. Warfield doceerden.

In Zuid-Afrika bleef de kerk, die er sedert de 17de eeuw uit Nederland gevestigd was en waarbij zich later ook uitgeweken Hugenoten gevoegd hadden, niet ongedeeld. Theologisch was zij in deze periode in sterke mate van Nederland afhankelijk. Dank zij de zendingsarbeid ontstonden allengs ook in andere gedeelten van Afrika, in India, in China, in Japan, in Australië en in Indonesië zelfstandige kerken van het Geref. type. Met name in de 20ste eeuw heeft dit proces zich doorgezet.

Reeds gedurende de 19de eeuw werden pogingen ondernomen om de verschillende kerken over heel de wereld samen te bundelen. Dit is speciaal gebeurd door de „Presbyterian Alliance”, die zich constitueerde niet op de basis van een bepaalde belijdenis, maar op grond van de gemeenschappelijke presbyteriaanse kerkinrichting (1877). De wenselijkheid van een algemene Geref. confessie is meermalen bepleit, o.m. te Cardiff (1925), maar verwezenlijking heeft deze idee niet gevonden. Verschillende factoren, vooral in de nieuwste tijd, hebben het streven naar eenheid versterkt.

Ook nationaal laat zich dit verschijnsel in meer dan één land opmerken. In 1929 kwam de vereniging tot stand tussen de „Church of Scotland” en de „United Free Church”, welke in 1900 voortgekomen was uit de fusie van een Presbyteriaanse kerk met de meerderheid van de „Free Church”. In 1938 gebeurde er iets dergelijks in Frankrijk, toen de bestaande groepen zich met de Methodisten verenigden tot de „Eglise Réformée de France”, onder leiding van M. Boegner.

Slechts een kleine groep, die streng aan de belijdenis vasthield, bleef een onafhankelijke kerk vormen. Zij heeft haar opleidingsschool te Aix, terwijl de andere beschikken over een theologische faculteit te Parijs en te Montpellier. Ook elders heeft het aan invloed van dit streven naar eenheid niet ontbroken, mede als gevolg van de oecumenische beweging. In de Ned.

Herv. kerk is aan de oude strijd der richtingen in zekere zin een einde gemaakt. Men poogt onder vigeur van een nieuwe kerkorde tot een waarachtig samenleven te komen.

In theologisch opzicht is momenteel overwegend de invloed, die uitgaat van de Zwitsers E. Brunner (Zürich) en K. Barth (Bazel).

Tegenover het streven naar eenheid tussen alle nuanceringen staat in verschillende landen een ander verschijnsel, om nl. streng de hand te houden aan de Geref. belijdenis. In Noord-Amerika spreekt men van het fundamentalisme. Een centrum vormt het Westminster-seminarie te Philadelphia, waar Gresham Machen gedoceerd heeft. De kerken die door deze gedachte geïnspireerd worden, hebben in 1949 te Amsterdam een oecumenische synode gehouden.

PROF. DR D. NAUTA

Lit.: H. Bavinck, Geref. Dogmatiek, 4 dln (1906-1911); E. F Karl Müller, Symbolik (1896); Idem, Die Bekenntnisschriften der ref.

Kirche (1903); W. Niesel, Bekenntnisschriften und Kirchenordnungen der nach Gottes Wort ref. Kirche (1938); F. Méjan, Discipline de l’église réf. de France (1947); J.

N. Bakhuizen van den Brink, De Nederl. Belijdenisgeschriften (1940); M. A.

Go oszen, De Heidelb. Gatech. (1890); A. J. van ’t Hooft, De theol. van Heinr. Bullinger in betr. tot de Nederl.

Reformatie (1888); A. Bouvier, Henri Bullinger, le successeur de Zwingli (1940) ; E. Blösch, Gesch. der schweiz.-reform. Kirchen 2 B. (1898); P.

Wernle, Der schweizerische Protestantismus im i8ten Jahrhundert, 3 dln (1923-1925); H. Vuilleumier, Hist. de l’église réformée du Pays de Vaud, 4 dln (1927-1933) ; J. Viénot, Hist. de la Réf. franç., 2 vol. (1926/1934); E. G.

Léonard, Hist. ecclés. des Réformés franç. du XVIIIe siècle (1940); Ch. Bost, Hist. des protestants de France (1946) ;D. Campbell, The Puritans in Holland, England and America, 2 vol. (1893); G. D.

Henderson, Relig. Life in i7th century Scotland (1937); JReitsma en J. Lindeboom, Gesch. van de Herv. en de Herv. Kerk der Nederlanden (1949); D.

Nauta, Het Calvin, in Nederland (1949); A. L. Drummond, Story of American Protestantism (1949); Acta van de Geref. Oecum.

Synode van Amsterdam 1949.

< >