Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Georges CUVIER

betekenis & definitie

(Léopold Chrétien Frédéric Dagobert) baron, Frans dierkundige (Montbéliard 23 Aug. 1769 - Parijs 13 Mei 1832), studeerde te Stuttgart aan de Karlsschule, die bestemd was om militaire en civiele ambtenaren op te leiden, en werd daarna huisonderwijzer bij de graaf d’Héricy in Normandie, waar hij aan de kust bij Caen de zeedieren bestudeerde. Hij tekende voortreffelijk en beeldde al zijn vondsten af.

Niet lang daarna werd hij assistent bij Mertrud, hoogleraar in de vergelijkende ontleedkunde aan de Jardin des Plantes, waar hij de grondslag legde ener verzameling, die later een Europese naam verwierf.In 1796 werd hij lid van het Institut de France en in 1800 opvolger van Daubanton aan het Collège de France. In 1802 werd hij, één der zes inspecteurs-generaal, door Napoleon benoemd voor de hervorming van het onderwijs, en zo o.a. belast met het inrichten der lycea te Bordeaux, Nîmes en Marseille. Daarna zag hij zich bekleed met een der beide secretarisposten bij het Instituut en als zodanig gaf hij zijn beroemde Eloges en overzichten van de vorderingen der natuurwetenschappen. Hij steeg bij voortduring in de gunst des keizers, die hem in 1808 voor levenslang tot curator der nieuwe Keizerlijke Universiteit benoemde.

Als zodanig werd hem o.a. de organisatie der hogescholen in Italië, Holland en de Hanzesteden opgedragen. In 1813 werd hij lid van de Staatsraad en Lodewijk XVIII handhaafde hem, na de val van het keizerrijk, in al zijn waardigheden. De Honderd Dagen brachten hem een kortstondige schorsing; doch na die tijd werd hij kanselier der Universiteit. In 1818 werd hij lid der Académie Française en in 1819 baron en lid van de Kabinetsraad.

Men maakte een dankbaar gebruik van zijn enorm geheugen en zijn vermogen wetten scherp te formuleren. Onder zijn administratieve zorg stonden alle Protestantse faculteiten en de niet-Katholieke kerkgenootschappen. Hij verloor wel is waar even de gunst van het Hof, toen hij weigerde mede te werken tot de besnoeiing der drukpersvrijheid, maar werd toch door de regering nog met onderscheiding behandeld. Onder Lodewijk Philips behield hij al zijn waardigheden en werd in 1831 pair van Frankrijk.

Hij verloor al zijn kinderen vóór zijn dood. Zijn broeder Frédéric (1773-1838) werd door hem naar Parijs gehaald, waar hij o.a. vele jaren directeur van de dierentuin was.

Cuvier was groot als organisator (waarbij hem zijn opleiding aan de Karlsschule te stade kwam) en als geleerde. Hij heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt op het gebied der natuurwetenschappen, spec. dat der dierkunde; de vergelijkende ontleedkunde werd door zijn werk een belangrijke wetenschap. Nadat hij een groot aantal dieren, vooral weekdieren, onderzocht had, gaf hij zijn: Leçons d’anatomie comparée (5 dln, 1800-1805) uit, waarvan 1833—’46 een nieuwe uitgave verscheen. Hij leverde daarop een vervolg in zijn: Mémoires pour servir à l’histoire de l’anatomie des mollusques (1816).

Ook paste hij de vergelijkende anatomie toe op de overblijfselen van voorwereldlijke dieren in zijn: Recherches sur les ossements jossils (iste ed. 1812, 2de ed. 1821-’24, 3de ed. 1834). Zij bevatten afdoende bewijzen, dat de gewervelde dieren, vooral de zoogdieren, van de vroegere tijdperken aanmerkelijk verschillen van die van onze dagen. Bij deze naspeuringen stond vooral zijn toegewijde secretaris Laurillard hem terzijde. Door zijn geologische onderzoekingen kwam hij tot het opstellen van de zgn.

Gataclysmentheorie, d.i. de leer, die aanneemt dat de gehele schepping herhaalde malen is vernietigd door geweldige catastrofes in de vorm van grote overstromingen. Na zo’n catastrofe werden er nieuwe vormen geschapen, die een nieuw geologisch tijdperk inluidden. De betrekkelijk scherpe grens, die er tussen die tijdperken bestaat, zou op deze wijze te verklaren zijn. Verder schreef hij Discours sur les révolutions de la surface du globe et sur les changements qu'elles ont produits dans le règne animal. Zijn beginselen omtrent de rangschikking der dieren gaf hij in zijn hoofdwerk Le règne animal (4 dln, 1817; 2de uitg. in 5 dln, 1829).

Met Valenciennes maakte hij in 1828 een aanvang met zijn Histoire naturelle des poissons (22 dln, 1828 - 1839). Hoogst belangrijk ook voor de geschiedenis der wetenschap is Cuvier’s Recueil des éloges historiques (3 dln. 1819-1827), evenzo zijn Histoire des Sciences naturelles, uitgegeven door de St.Agy (18411845). Beroemd is zijn discussie in de Académie met Geoffroy Saint-Hilaire in 1830, waar hij de nuchtere feitelijkheid verdedigde tegen Geoffroy’s theorie van de oertypen.

DR H. ENGEL

Lit.: E. Pariset, Éloge du Baron C. (1833) ; G. L. Duvernoy, Notice histor. s.

I. ouvrages et la vie de M. Ie Baron G. (1833); Mrs. R. Lee, Memoirs of Baron C. (1833); P.

F.Jourens, C., Histoire de ses Travaux (2me éd. 1845) ; J. Viénot, G. C. (Neuillly 1932); H. Erhard, G.

C. (Fribourg 1933); zie ook Archives du Muséum Nat. d’Histoire Naturelle Paris (6) IX 1932; Buil. Sc. Fr. et Belg. 41, 1907, p. 459; G. C.’s Briefe an C.

H. Pfaff (1845).

< >