Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NATUURWETENSCHAPPEN

betekenis & definitie

of realia, houden zich bezig met de gebeurtenissen en toestanden der natuur en onderscheiden zich van de geesteswetenschappen of humaniora: taalwetenschap, politiek-historische wetenschap, aesthetica enz. Het doel der natuurwetenschappen is het opstellen van begrippen en wetten van de natuur en de systematisering dezer wetten tot theorieën.

Men verdeelt de natuurwetenschappen in twee groepen, de eerste houdt zich bezig met de levenloze natuur, de tweede met de levende natuur. Als basiswetenschappen voor de levenloze natuur moeten wij beschouwen de natuurkunde (physica), de scheikunde (chemie) en de sterrenkunde (astronomie), de basiswetenschappen voor de levende natuur zijn de plantkunde (botanie) en de dierkunde (zoölogie). De meetkunde is ontstaan als ervaringswetenschap en daarom in zekere zin tot de natuurkunde te rekenen. De moderne wiskunde is echter nauwelijks tot de realia te rekenen. Een gebeurtenis in de natuur is in den regel gecompliceerd in drieërlei opzicht:

a.
er gebeuren enige processen na elkaar;

b. er is meer dan een omstandigheid (oorzaak), die invloed heeft op de loop der gebeurtenis;

c. er is meer dan een gevolg.

De taak der basiswetenschappen is, de diverse phasen van het proces van elkaar te isoleren en voor elke phase oorzaken en gevolgen aan te wijzen en naar hun belangrijkheid te schatten. Het best is deze uiteenrafeling der processen gelukt in de natuurkunde. Hiermede hangt samen, dat in de natuurkunde het gebruik der wiskunde het verst is doorgevoerd en dat de afloop der processen in de natuurkunde scherper en duidelijker is te voorspellen dan in de andere natuurwetenschappen. De wetten der natuurkunde worden in de andere basiswetenschappen a priori als onaantastbaar aangenomen. In de tweede plaats staan de biologische vakken in zoverre onder de invloed der scheikunde, dat zij niet tot conclusies mogen komen, die in strijd zouden zijn met de elementaire chemische wetten.

Behalve deze basiswetenschappen zijn in de loop der tijden allerlei vakken ontstaan, die op twee of meer der basiswetenschappen berusten. Af te leiden van natuurkunde en scheikunde zijn: physische chemie, kristallografie, mineralogie, petrologie; af te leiden van natuurkunde en sterrenkunde: astrophysica, geophysica, meteorologie; af te leiden van de biologie en de scheikunde: pharmacie. Op enige van de hier genoemde berusten de geologie, de palaeontologie, de techniek en de medische wetenschap.

In de Oudheid werden alle realia te zamen door dezelfde personen bestudeerd in combinatie met de filosofie, ook bij de Arabieren en de Westerse geleerden; tot aan de 17de eeuw was dit nog het geval. Daarna is ten gevolge van de stormachtige ontwikkeling, die in de 17de eeuw aanving, een differentiatie noodzakelijk geworden, culminerend in het specialistendom van het heden. De terminologie en begripsvorming der onderscheiden vakken is bij deze differentiatie eveneens uiteengegaan, zodat twee beoefenaars van verschillende vakken verschillende „talen” spreken en elkaar nauwelijks begrijpen. In de laatste tijd is een kentering hierin bespeurbaar. Ook is reeds in enige vakken, bijv. de natuurkunde, de tijd van de grootste specialisatie achter de rug. Naast uitbreiding van het feitenmateriaal heeft men zich zodanig toegelegd op de ordening der feiten, dat overzicht over een groter gebied mogelijk wordt.

De grens tussen natuur- en scheikunde wordt vager: de scheikundige wetten worden physisch verklaard. De electrotechniek is momenteel meer een exacte wetenschap dan een techniek. Uit deze en andere verschijnselen kan men voor de toekomst besluiten tot een convergentie der natuurwetenschappen.

PROF. DR C. ZWIKKER.

< >