Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Georg Friedrich HÄNDEL

betekenis & definitie

componist (Halle 23 Febr. 1685 - Londen 14 Apr. 1759), toonde al vroeg een zo grote muzikale begaafdheid, dat hij met zijn orgelspel op achtjarige leeftijd bewondering afdwong aan de hertog van Saksen-Weissenfels, die de bezwaren van vader Händel tegen de muzikale ambities van zijn zoon wist te overwinnen. Händel verkreeg de toestemming om bij de organist Zachau te studeren.

Uit piëteit voor de wens van zijn inmiddels overleden vader liet hij zich in 1702 inschrijven als student in de rechten, maar aan zijn orgelspel dankte hij in diezelfde tijd een benoeming als organist aan de domkerk. Een jaar later trok hij naar Hamburg, vond daar een kundig raadsman in de dirigent en componist Johann Mattheson, schreef voor de Hamburgse opera (z Duitsland, muziek) enige Italiaanse opera’s, reisde in 1706 naar Italië om aldaar aan de bron de opera compositie te bestuderen. In 1710 kreeg hij een benoeming tot hofkapelmeester te Hannover. Vóór het aanvaarden van deze betrekking reisde hij nog naar Londen, waar hij een groot succes oogstte met een in twee weken geschreven opera Rinaldo. In 1712 keerde hij weer naar Londen terug, waar zijn opera’s II pastor fido en Teseo niet bijzonder goed ontvangen werden, maar met het ter gelegenheid van de vrede van Utrecht geschreven Te Deum (1713) verwierf hij o.m. de gunst van koningin Anna. Dit bracht hem echter op gespannen voet met de keurvorst van Hannover, temeer daar hij zijn verloftijd te Londen ongevraagd verlengde. Toen in 1714 de koningin overleed en de keurvorst als troonopvolger naar Londen kwam, had hij dan ook de gunst van George I voorlopig verspeeld.

Hij componeerde echter onvermoeibaar verder, schreef anthems, een oratorium Esther (op Engelse tekst) en opera’s. In 1719 stichtte hij de Royal Academy of Music, in feite een operagezelschap, waarvoor en waarmee hij tal van opera’s componeerde en uitvoerde. Ook elders in Europa verschenen deze opera’s met veel succes op het repertoire. Niettemin ging de Royal Academy in 1728 failliet, mede onder invloed van de Operapersiflage in Gay’s Beggars Opera. Händel reisde naar Italië, leerde er de Napolitaanse opera kennen, keerde in 1729 met nieuwe solisten naar Londen terug om een tweede opera-onderneming te beginnen. In 1733 faalde ook deze. Opnieuw reisde Händel naar Italië om solisten te engageren.

Zijn tegenstanders hadden een concurrerend operagezelschap opgericht. Slechts door overmatige arbeid wist hij zich tot 1737 te handhaven, toen moest hij mede door een tijdelijke physieke inzinking zijn opera-ambities opgeven. Inmiddels had Händel reeds een aantal oratoria gecomponeerd en daarmede een dankbaar gehoor gevonden. Met zijn oratorium Messiah verwierf hij reeds bij de eerste uitvoering in 1742 een doorslaand succes, dat bij volgende uitvoeringen bevestigd werd en hem, de 57-jarige meester, pas de blijvende en algemene erkenning schonk.Thans richtte hij alle krachten op de oratoriumcompositie, schreef in enkele jaren tijds o.m. Samson, Semele, Herakles, Belsazar, Judas, Maccabaeus, Josha en Jephta. In 1751 werd Händel reeds ernstig belemmerd door een slecht gezicht. Onvermoeibaar ging hij echter voort met concerten geven. Een week voor zijn dood leidde hij nog een uitvoering van zijn Messiah.

Het zal steeds een punt van discussie blijven of men, in navolging van bepaalde chauvinistisch denkende musicologen, Händel als een Duits dan wel als een Engels componist moet beschouwen. Men kan op typisch-Duitse kenmerken in zijn muzikale schrijfwijze, zowel als op de door Engelse koorstijl en smaak bepaalde invloeden in zijn latere opera’s, concerten en oratoria wijzen. Vergelijkt men echter het oeuvre van „Duitsers” als Bach en Telemann, met dat van Italianen als Vivaldi, van een Engelsman als Purcell en van Händel, dan kan men een zo grote verwantschap van stijl vinden, dat de individuele afwijkingen vaak groter zijn dan degene die componisten van een bepaalde natie in die ruime spanne tijds als typerend aangemerkt kunnen worden.

Werken: 46 opera’s, 32 oratoria, 100 cantates, 20 duetten, 5 Te Deums, 20 anthems, 3 psalmen en andere kerkelijke werken; voor orkest de suites Watermusic, Forestmusic en Fireworksmusic, 14 concerten, ouvertures, 12 concerti grossi en 18 orgelconcerten; kamermuziek: 15 sonates voor een melodie-instrument met basso continuo, waarvan er 6 zijn ingeburgerd als vioolsonates, 7 als fluitsonates en 2 als hobosonates (Händel laat de uitvoerenden vrij in de keuze van de bezetting), 22 sonates voor twee melodie-instrumenten met b.c. en een gambasonate; voor klavier 16 suites, 6 fuga’s, 6 fughetta’s en kleinere werken (een deel van deze klaviercomposities is echter wellicht niet van Händel).

Lit.: F. Chrysander, G. F. Händel (3 dln, 1858-1867 onvoltooid, herdr. 1919); R. Rolland, H. (1910, Maitresde lamusique); F. Volbach, G.

F. Händel (2de dr., 1906); N. Flower, H., his Personality and his time (London 1923); H. Leichtentritt, H. (1924); J. Müller-Blattau, H. (1933). Tijdschrift: H.-Jahrbuch, hrsg. v. d. Neuen H.-Gesellschaft (1928 e.v.).

< >