Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 05-01-2022

Begaafdheid

betekenis & definitie

is reeds vóór Wereldoorlog I als probleem in verschillende plaatsen aan de orde gekomen, in die zin, dat de verantwoordelijke leiders van schoolsystemen zich afvroegen, of men niet bij de opzet van een schoolorganisatie evenzeer rekening moest houden met de meer-dannormaal-begaafden, op soortgelijke wijze als het Buitengewoon Lager Onderwijs voor de geestelijk minder bedeelden zorgt. Het Mannheimer System door Schulrat Sickinger in de genoemde plaats ingevoerd, beantwoordde de vraag in die zin, dat afzonderlijke klassen voor de meer begaafden werden ingericht.

Na 1918 kwam dit probleem nog meer naar voren, enerzijds door de speciaal in Duitsland gestelde eis van de Aufstieg der Begabten, anderzijds doordat men in de massale Intelligentietests*, zoals zij in het bijzonder in het Amerikaanse leger in gebruik waren geweest, een zeer gemakkelijk en betrouwbaar herkenningsmiddel van bijzondere begaafdheid meende te bezitten. Men ging daarbij uit van de gedachte, dat het niet moeilijk kon vallen de op erfelijkheid* berustende eigenschappen te scheiden van de door milieu-invloeden (gezin en school) verworven eigenschappen. Ondertussen is wel gebleken, dat het probleem heel wat ingewikkelder is dan men toen aannam. De intelligentietests, hoewel een bruikbaar hulpmiddel, om in het ruw grote groepen te scheiden, en als diagnostisch hulpmiddel van waarde, blijken geenszins op zichzelf altijd een betrouwbare prognose te geven, en de nieuwere psychologische onderzoekingen hebben ons de redenen dier afwijking reeds ten dele doen kennen. Een groot deel van de schijnbaar intellectuele remmingen, die bij kinderen en jeugd voorkomen, hebben wij (^dieptepsychologie, karakterologie) als van emotionele aard leren kennen. Worden deze storende invloeden weggenomen, dan blijken de prestaties met sprongen naar boven te gaan; een meting der „begaafdheid”, zolang die storingen bestaan, zou dus een volkomen onjuist beeld opleveren.

In de tweede plaats heeft de nieuwere psychologie van het denken (z denkproces) duidelijk aan het licht gebracht, dat men niet door de intelligentietoestand op een bepaald ogenblik na te gaan, een indruk van aangeboren begaafdheid kan krijgen, wanneer men niet tevens vrij nauwkeurig kan nagaan, welke ontwikkelingsmogelijkheden het milieu al of niet heeft geboden. Daartoe leent zich echter het klassikaal onderwijs (z didaktiek) heel weinig; ook om die reden schijnt een losser klasseverband dan thans gebruikelijk is, wenselijk, waardoor tevens het probleem der meer begaafde leerlingen kan worden opgelost, zonder de ernstige bezwaren, die aan afzonderlijke klassen en scholen zowel voor de exceptionele leerlingen, als voor de overblijvenden zijn verbonden.De onderzoekingen van de laatste tijd, waarop in het bovenstaande werd gedoeld, hebben ook nieuw licht geworpen op het probleem der speciale begaafdheid. Tot voor korte tijd heerste vrij algemeen de mening, dat grote begaafdheid in bepaalde richting (bijv. wiskunde) bijna altijd gecompenseerd werd door beneden-normale begaafdheid in andere richting (bijv. talen). Die opvatting is echter niet bestand gebleken tegen nader onderzoek. Verreweg de meeste mensen vertonen een sterk homogene structuur, d.w.z. zij, die grote gaven vertonen voor bepaalde leervakken, kunnen, als zij dit willen, in het algemeen op elk gebied wat meer dan de middelmaat. Sterke afwijkingen van deze regel wijzen in het algemeen niet op een verschil in aangeboren intellectuele begaafdheid, maar op emotionele remmingen en op speciale belangstelling, afhankelijk van de belangstelling en het inzicht van de betrokken persoon omtrent de betekenis van een bepaald gebied voor het door hem, bewust of onbewust (z bewustzijn, dieptepsychologie) nagestreefde levensplan. Het is duidelijk, dat in deze laatste zinsnede gezinspeeld is op een ook bij het begaafde kind niet te onderschatten invloed van het milieu.

Zo schrijft een van de beste kenners van het begaafdenvraagstuk: ,,Het is kenmerkend voor begaafde kinderen, dat ze geboren worden in families, waar eervolle posities, vertrouwensposities en verantwoordelijkheid eer regel dan uitzondering zijn. Daarmee is ongetwijfeld evenzeer een erfelijkheidskwestie als een milieufactor aangewezen”.

PROF. DR M. J. LANGEVELD

Lit.: C. Cox Mi les, Gifted children; in Manual of Child Psychology, ed. .by L. Garmichael (1946); L. S. HoJlingworth, Children above 180 IQ (1942).

< >