Om verschillende redenen stelt de geoloog belang in de zeebodem. In de eerste plaats is driekwart van de aardoppervlakte door water bedekt en men zal de aarde dus slechts dan volledig leren kennen, als men ook nagaat waaruit de zeebodem bestaat en hoe de opbouw is in grotere diepten daar beneden.
Door middel van lodingen moeten de vormen van de zeebodem worden vastgesteld en verder dient te worden nagegaan welke afzettingen zich vormen of waar vaste rots bloot ligt, en ten slotte zal de geophysica te hulp geroepen moeten worden om gegevens te verschaffen over de opbouw van de aardkorst onder de zeebodem. Dit laatste onderzoek betreft magnetische eigenschappen, de afgifte van inwendige aardwarmte, het zwaartekrachtsveld, de verdeling van aardbevingshaarden en de voortplanting van aardbevingsgolven, zowel kunstmatige (ontploffingen) als natuurlijke trillingen.
Door combinatie van al deze gegevens wordt getracht de invloeden van gebergtevorming, van afzetting en uitslijping, van vulkanisme enz. te ontwarren en de inwendige samenstelling en structuur van de aardkorst onder de oceaanbodem vast te stellen.
Alles wijst er op, dat onder een dunne laag slap sediment de harde oceaanbodem van andere aard is dan de er uit oprijzende continentale schollen.
Een tweede reden om de zee te bestuderen is, dat men daaruit kan leren hoe de geologische processen zich daar afspelen. De geoloog zal trachten vast te stellen hoe mariene sedimenten worden gevormd, waar het materiaal vandaan komt. hoe het vervoerd en afgezet wordt. Hij wil leren begrijpen welke betrekkingen er bestaan tussen product en omgeving. Met deze kennis gewapend kan dan uit de oude, versteende afzettingen van vroegere zeeën worden afgeleid hoe destijds de geografische, klimatologische en biologische omstandigheden geweest moeten zijn. Men maakt dan gebruik van het motto: het heden is de sleutel tot het verleden.
Verreweg de meeste gesteenten waaruit het toegankelijke deel van de aardkorst is gebouwd blijken oude mariene afzettingen te zijn, in ondiep water gevormd. Daarom is het dat geologen bij het terreinwerk zoveel nut kunnen hebben van de studie van de tegenwoordige zeebodem. Dit onderzoek staat pas in de kinderschoenen, maar wordt vooral sinds Wereldoorlog II allerwegen aangevat.
Als voorbeeld kan dienen dat men het gehalte aan organische stof in de tegenwoordige sedimenten bepaalt en nagaat onder welke omstandigheden de hoogste waarden worden bereikt. Uit zulk materiaal is eens de aardolie ontstaan en hoe meer men langs deze weg leert omtrent de vorming met hoe meer succes naar nieuwe oliebronnen gezocht zal kunnen worden.
Hierbij sluit de laatste reden voor de belangstelling van geologen in de submariene geologie nauw aan. Het zoeken en ontginnen van aardolie in de zeebodem gaat een steeds belangrijkere rol spelen. En evenals een geologisch onderzoek op het land leert waar de gunstigste plek is voor het aanzetten van een olieboring, zo kan ook een studie van de zeebodem aanwijzingen verschaffen waar geboord moet worden.
Het aantal problemen in de mariene geologie, zowel van theoretische als van practische aard, is legio. Behalve aardolie stammen vele delfstoffen zoals zout, diverse ertsen en natuursteen, phosphaat enz. althans ten dele van vroegere zeebodems. Het ontstaan van atollen, onderzeese dalen, gelaagdheid in de afzettingen, de kusterosie en aanslibbing enz. zijn vraagstukken die, hoewel niet zo direct met het opsporen van grondstoffen verbonden, toch belangwekkende onderwerpen van studie vormen.
L.it.: F. P. Shepard, Submarine Geology (New York 1948); Ph. H. Kuenen, Marine Geology (New York 1950).