(Wilhelm August), Duits paedagoog (Oberweissbach, Thüringen, 21 Apr. 1782-Liebenstein 21 Juni 1852), als zesde kind in een predikantsgezin geboren, verloor binnen het jaar zijn moeder. Reeds vroeg ontwikkelde zich zijn grote liefde tot de natuur.
In 1799 kon hij te Jena natuurwetenschappen, speciaal mineralogie gaan studeren. Veel omzwervingen volgden, die hem ook in aanraking met Pestalozzi in Yverdun brachten en hem als hofmeester der familie von Holzhausen te Frankfort noopten over onderwijsvragen na te denken. Nadat hij als vrijwilliger in de vrijheidsoorlogen had meegestreden Werd hij assistent aan het mineralogisch instituut te Berlijn. De dood van zijn broeder Christoph, wiens weduwe zich tot hem wendde om hulp bij de opvoeding van haar drie zoontjes, werd aanleiding dat hij op 13 Nov. 1816 in Grüsheim een opvoedingsinstituut stichtte, dat hij het volgende jaar naar Keilkau bij Rudolstadt verplaatste.
Zeer klein begonnen, breidde de inrichting zich spoedig uit. Het instituut bleef, onder leiding van zijn vroegere wapenbroeders Middendorff en Langenthal bestaan, toen Fröbel in 1831 een verzoek uit Zwitserland aannam, om daar een nieuwe inrichting te openen.Al had Fröbel reeds in 1826 zijn theoretisch hoofdwerk Die Menschenerziehung uitgegeven, de denkbeelden, die hem een wereldnaam zouden verschaffen, ontwikkelden zich eerst nadat hij, om de gezondheid van zijn vrouw in 1835 uit Zwitserland teruggekeerd, zich weer in Keilkau gevestigd had. Van daar uit wilde hij propaganda gaan voeren voor „de vernieuwing en verjonging van de gezinsverhoudingen, het huiselijk leven”. Daartoe moest dienen de Autodidaktische Anstalt te Blankenburg, waar spelen en andere bezigheden, voor kleine kinderen geschikt, zouden worden vervaardigd, dan een tijdschrift Das Sontagsblatt en ten slotte een gelegenheid om jonge vrouwen in de praktijk van de omgang met kleuters te oefenen. Aan de laatste inrichting te Blankenburg in 1839 geopend, gaf Fröbel de naam Kindergarten. Zijn verdere leven wijdde hij in hoofdzaak aan de bekendmaking dezer denkbeelden.
Diep trof hem daarom in 1852 het verbod van kindertuinen in haar gebied door de Pruisische regering, daar deze als gevaarlijke nieuwlichterij werden beschouwd. Na Fröbel’s dood heeft mevr. v. Mahrenholtz-Bülow het meeste gedaan tot behoud van zijn werk; al spoedig breidde het zich ook in Nederland uit door de bemoeiingen der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen en Elise van Calcar.
De vorm, waarin Fröbel zijn denkbeelden heeft gepubliceerd, wordt geheel beheerst door de natuurfilosofie der Romantiek, waarin hij zich vnl. bij Krause aansloot.
Ongetwijfeld is het ook Fröbel’s persoonlijke invloed geweest, zijn grote liefde voor kinderen en zijn fijne intuïtie voor hun behoeften, die aandacht verzekerd hebben aan zijn uiterst eenvoudige, en juist daarom zo hoogst geniale idee. dat de kleuterleeftijd een hoogst belangrijk deel van het mensenleven is en alleen door grondige studie van het kleine kind in volle bewegingsvrijheid kan worden gekend. Helaas heeft de echte Fröbel-geest in de bewaarschoolbeweging reeds spoedig (reeds bij mevr. v. Mahrenholtz valt het op te merken) plaats gemaakt voor een zuiver klassikale scholing. Toen Montessori zich ging verzetten tegen de alles voordoende en steeds pratende Fröbel-onderwijzeres, die het kind zelf niet tot activiteit laat komen, deed zij inderdaad niets anders dan Fröbel’s werk tegen zijn epigonen in bescherming nemen.
Maar het meeleven met het kinderlijke combineren, de grote sympathie van Fröbel voor de kinderlijke fantasie heeft zij niet overgenomen. Aan de andere kant heeft zij ongetwijfeld allerlei in de speelgaven, dat alleen gebaseerd was op de samenhang met een romantische natuurspeculatie en een overschatting van het kinderlijk bevattingsvermogen(bijv. in de Mutter und Koselieder), niet ten onrechte gecritiseerd. Maar al is dan ook allerlei van Fröbel’s systematische opbouw afgebrokkeld, als de grote en diepzinnige kindervriend zal hij nog vele generaties ten voorbeeld strekken.
PROF. DR PH. KOHNSTAMM
Bibi.: Die Menschenerziehung (1826, hrsg. v. F. Seidel, Wien 1883, v. H.
Zimmermann, Leipzig 1926, Ned. vert.: Opvoeding van de mensch, Groningen 1928); Ges. pädag. Schriften, hrsg. v. W. Lange (3 dln, Berlin 1862-1874); Pädag.
Schriften, hrsg. v. F. Seidel (3 dln, Wien 1883, hieruit een Auszug, bearb. v. G.
Rönsch, 2 dln, 1912-1913); Kleinere Schriften zur Pädagogik, hrsg. v. H. Zimmermann (1914); Uit en over F. (Zeist 1922, bloemlezing); F. F., der Mensch, Denker und Erzähler.
Selbstzeugnisse zus. ge st. v. G. Palm (Leipzig 1940).
Lit.: J. Prüfer. F. F. (3de dr., 1927); H.
Nohl, F. F. und die Gegenwart (1930); F. Halfter, F. F. (1931); J.
M. Telders, F. (Groningen 1931, Paedag. bibliotheek 6-8, overzicht ook v. orig. uitg. v. F.’s werken); A. J.
Rinke, F.’s philosophische Entwicklung, diss. Freiburg (1933); H. Stöcker, Das Problem der Gemeinschaft bei F. F., diss.
Halle (1936); G. Richter, Deutsche Spracherziehung bei F. F., diss. Halle (1937); G.
Goeldet, F. als Vorkämpfer deutscher Leibeserziehung, diss. Göttingen (1938); W. Döpel, F. Stätten in Thüringen (1939).