Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

FERDINAND (Spanje)

betekenis & definitie

naam van twee koningen van SPANJE.

Ferdinand VI (nl. de 6de van Castilië), de Wijze (23 Sept. 1712 - 10 Aug. 1759), derde zoon van koning Philips V en van Maria Ludovica Gabriele van Savoye, werd in 1724 erkend als prins van Asturië en beklom 10 Aug. 1746 na de dood van zijn vader de troon. In het begin van zijn regering trachtte hij Spanje uit zijn verval op te heffen. Hij werd daarbij gesteund door minister Ensenada (tot 1754), wiens opvolger, de Ier Richard Wall, een minder gunstige invloed op hem had. Weldra ging ’s konings aangeboren zwaarmoedigheid in kindsheid over. Hij overleed zonder nakomelingen.

Lit.: Ballesteros y Beretta, Historia de España, V (1930); Dan villa, F. VI y Doña Barbara de Braganza (1905).

Ferdinand VII (San Ildefonso 14 0ct. 1784 - Madrid 29 Sept. 1833), was de zoon van koning Karel IV en van Maria Louise van Parma. Onder invloed van zijn leermeester Escoïquiz smeedde hij een samenzwering tegen de eerste minister Godoy* die hem steeds tegenwerkte, waardoor Ferdinand als kroonprins zeer populair werd. Het complot werd ontdekt en Ferdinand gevangengenomen (1807) . Toen Franse troepen in Spanje binnendrongen noodzaakte een heftig oproer te Aranjuez (1808) Godoy tot aftreden; Karel IV deed afstand van de regering ten behoeve van Ferdinand. Napoleon nodigde beiden uit tot een samenkomst te Bayonne, zgn. om hun geschillen bij te leggen, maar dwong hen afstand te doen van de troon, die hij toewees aan zijn broeder Jozef. Ferdinand werd naar Valengay verwezen en hier streng bewaakt. In het geheim had hij de Junta te Madrid onbeperkte volmacht gegeven om de Cortes bijeen te roepen en de oorlog tegen Frankrijk te voeren. Maar terwijl het volk de bloedige guerilla tegen de Fransen voerde, deed Ferdinand aanzoek om de hand van een nicht des keizers, een dochter van Lucien, en wenste hij Jozef geluk met het succes van de Franse wapenen in Spanje. Op grond van het verdrag met de Engelsen van 11 Dec. 1813 keerde Ferdinand, na de dood van zijn vader als koning erkend, in Mrt 1814 naar Spanje terug. Hij hief aanstonds de liberale constitutie van 1812 op, en bevorderde een kerkelijke en staatkundige reactie. Een opstand van officieren en burgerij noodzaakte hem in Jan. 1820 gemelde constitutie te herstellen, die de inquisitie en de pijnbank afschafte, de Jezuïeten verbande, de kloosters ophief en de drukpers vrij maakte. Door de gewapende tussenkomst van Frankrijk in 1823 slaagde hij er in zich weer volkomen van deze grondwet te ontslaan. Een nieuw tijdperk van reactie trad in, totdat de dynastieke belangen een andere politiek verlangden. Viermaal was hij in het huwelijk getreden (z stamboom Huis Bourbon-Anjou) en eerst zijn laatste gemalin, Maria Christina, een dochter van Frans I, koning van de Beide Siciliën, schonk hem een dochter, die later, als Isabella II, koningin van Spanje werd. Om aan deze de opvolging te verzekeren, hief hij, zonder de Cortes hierin te kennen, de door Philips V ingevoerde Salische wet op (1830). De Liberalen erkenden deze opvolging, de Clericalen schaarden zich achter ’s konings broer Don Carlos (z Carlisten). Een ogenblik aarzelde Ferdinand en herriep zijn besluit, maar kort voor zijn dood werd met goedkeuring van de Cortes een Pragmatieke Sanctie ingevoerd, die Isabella als koningin aanwees. Daarmede had dus Ferdinand voor de Liberalen gekozen en op hen steunde dan ook Maria Christina, toen zij in Oct. 1832 regentes werd. Ferdinand was zedelijk hoogstaand, intelligent en werkzaam; veel heeft hij voor de bewaring van Spanje’s kunstschatten gedaan (het Prado). Maar hij werd gemakkelijk beheerst door angst (o.a. voor Godoy) en kwam dan tot huichelarij, verraad en bedrog.

Lit.: Ballesteros, Histoire de l’Espagne (1928); Ballesteros y Beretta, Historia de España, VIII (1940); Villa Urrutia, Las mujeres de F. VII (1916); Idem, F. VII rey constitucional (1922); idem, F. VII rey absoluto (1931); D. San José, Vida y milagros de F. VII (1929); J. Azzadun, Femando VII y su tiempo (1942).

< >