was vroeger de term voor alle ziekten, die aanleiding gaven tot pijnlijke buikkrampen en veelvuldige ontlasting met bloed en slijm. Deze verschijnselen kunnen echter op de meest uiteenlopende oorzaken berusten (zie darmziekten) en tegenwoordig spreekt men alleen van dysenterie wanneer zij het gevolg zijn van een besmetting met dysenteriebacillen of met dysenterieamoeben.
In Nederland komt bacillaire dysenterie vaker voor dan amoebendysenterie.1. Bacillaire dysenterie is een besmettelijke ziekte, die vnl. de dikke darm aantast. Dysenterie-bacillen (genus Shigella, zie bacteriën) zijn plompe, onbeweeglijke Gram-negatieve staafjes, waarvan verschillende soorten bestaan: de bacil van Shiga-Kruse, de bacil van Sonne, die van Flexner enz. Alleen de eerstgenoemde vormt zowel een endo- als een exotoxine (zie dl 3, blz. 18), de andere maken alleen endotoxines, wat verklaart dat zij i.h.a. minder gevaarlijk zijn. De Shiga-Kruse-bacil komt vooral in de tropen voor en werd tot dusver slechts een enkele keer in Nederland geïmporteerd. In Amsterdam vond men bij bacillaire dysenterie het vaakst de bacil van Sonne; deze veroorzaakt meestal lichte infecties, vele ongetwijfeld zo licht, dat geen arts wordt geraadpleegd en de ziekte niet wordt herkend; toch kunnen jonge kinderen en oude mensen er aan ten offer vallen.
De Shiga-Kruse-infecties zijn meestal veel ernstiger; bij sommige epidemieën was de sterfte 25 à 50 pct. De besmetting komt gewoonlijk tot stand door contact van mens op mens (onzindelijke handen enz.); vliegen kunnen de bacillen overbrengen en soms is besmet voedsel of drinkwater een factor van betekenis. Gezinsinfecties komen dikwijls voor en in gestichten, gevangenissen en kampen ontstaan meermalen epidemieën. Maar vooral is de bacillaire dysenterie gevreesd in tijden van oorlog en honger. In bijna alle grote oorlogen deden zich epidemieën voor zowel onder de soldaten als onder de burgers. Daardoor heeft de bacillaire dysenterie evenals malaria en vlektyphus een beslissende invloed gehad op de afloop van menige veldtocht. Napoleons leger in Rusland werd mede door dysenterie gedecimeerd; de Britten en Fransen werden in 1915 uit Gallipoli verdreven, niet door de Turken, maar door de dysenterie. Talloos waren ook in de laatste oorlog de slachtoffers van deze ziekte, vooral in de concentratiekampen, in mindere mate ook onder de „vrije” burgers en de militairen.
De incubatieperiode is kort, ½ - 7 dagen (gemiddeld 2 dagen). Ernst en duur der verschijnselen zijn uitermate wisselend. Vaak zijn buikkrampen, koorts en algemeen onwelzijn de eerste verschijnselen. Dan komt er diarrhoe, eerst gemengd met slijm, spoedig ook met bloed en etter. Het slijmvlies van de dikke darm is dan bloedrijk en gezwollen, in zware gevallen bezaaid met kleine zweertjes, die bij gunstig beloop na 7-10 dagen in genezing overgaan. Complicaties zijn zeldzaam; zij komen vnl. bij de Shiga-Kruse-dysenterie voor. Een niet ongewone verwikkeling is, dat er enkele weken tot maanden na afloop van de acute phase gewrichtsontstekingen ontstaan, soms te zamen met bindvliesontsteking en urethritis (syndroom van Reiter); verder komen o.a. zenuwontstekingen voor. De prognose van deze verwikkelingen is in de regel goed. Na genezing van de acute bacillaire dysenterie verdwijnen de bacillen gewoonlijk binnen enkele weken uit de ontlasting. Zelden blijft de herstelde zieke lange tijd bacteriën uitscheiden. Bij mensen, die in slechte algemene toestand verkeren, wordt de zieke nogal eens chronisch; vooral het onderste derde deel van de dikke darm blijft dan ontstoken; er is voortdurend diarrhoe, nu eens minder dan weer erger en de dunne ontlasting bevat in wisselende mate bloed, slijm en etter.
De behandeling van acute bacillaire dysenterie bestaat uit bedrust, dieetvoorschriften om de zieke darm zo weinig mogelijk te prikkelen en te belasten en zorg voor voldoende vochttoevoer, terwijl bepaalde sulfonamides goede diensten bewijzen bij de bestrijding der ziekteverwekkers. Afzondering van de zieken, hygiënische maatregelen bij de verpleging en desinfectie van de ontlasting zijn nodig om de besmetting van anderen te voorkomen.
2. De amoebendysenterie is overwegend een tropische en subtropische ziekte. Wel komt zij ook in gematigde luchtstreken voor, met name ook in Nederland, maar het betreft dan merendeels mensen, die vroeger in de tropen zijn geweest en daar werden besmet. Amoebendysenterie bij Nederanders, die nooit in de tropen waren, noemt men autochthoon. Autochthone amoebendysenterie is zeldzaam en bijna zonder uitzondering terug te voeren op een indirect contact met de tropen bijv. werk op schepen, die uit de tropen kwamen of zwemmen in havens, waarvan het water door faecaliën van uit de tropen afkomstige schepelingen werd besmet. Dit is zeer merkwaardig, omdat amoeben, die niet van de Entamoeba dysenteriae zijn te onderscheiden (en die daar door de meeste parasitologen ook mee worden geïdentificeerd) toch bij 5-10 pct van de Nederlanders in de ontlasting worden gevonden; deze amoeben hebben blijkbaar hun ziekmakend vermogen verloren. Maar uit de tropen geïmporteerde amoeben tonen soms 20 jaar en langer na de repatriëring van hun gastheer nog het vermogen te bezitten hem ziek te maken.
De amoebendysenterie begint minder acuut dan de bacillaire dysenterie pleegt te doen en neigt veel meer tot chronisch worden. De chronische amoebendysenterie verloopt vaak met perioden van verbetering, afgewisseld met verergeringen. Ook hier kan het slijmvlies van de hele dikke darm zijn aangetast, maar niet zelden is het proces beperkt tot een bepaald gedeelte bijv. de endeldarm en vooral vaak de blinde darm. De zweren hebben een ander aspect dan bij de bacillaire dysenterie. In het afschrapsel der zweren en in het bloedige slijm, dat per anum wordt geloosd, zijn de grote, beweeglijke, parasitaire of histolytische vormen der amoeben microscopisch aantoonbaar; kenmerkend ten opzichte van andere darmamoeben is, dat zij rode bloedlichaampjes phagocyteren (d.i. opnemen en verteren). Verbetert het proces, dan maken zij plaats voor kleinere vormen die ook nog eigenbeweging vertonen maar die geen bloedlichaampjes bevatten; dit zijn de zgn. minuta’s. Deze dringen niet in het weefsel, zij leven niet parasitair, maar saprophytair in de darminhoud. Uit deze minuta’s ontstaan enerzijds de cysten (rond, onbeweeglijk en voorzien van een starre, duidelijk zichtbare wand), die men in rustige perioden der ziekte in de gebonden ontlasting aantreft en anderzijds de histolytische vormen, die in de darmwand dringen en deze ziek maken. Langs de bloedbaan kunnen deze histolytische vormen ook de lever bereiken en daar ontsteking veroorzaken; leverontsteking en leverabsces zijn de belangrijkste complicaties van de amoebendysenterie; ernstige ziektetoestanden kunnen daaruit voortkomen.
De onderscheiding der genoemde 3 vormen van de Entamoeba dysenteriae is hoogst belangrijk o.a. voor de behandeling. De histolytische vormen in het weefsel kan men nl. voortreffelijk bereiken en doden door inspuitingen van emetine (zie braakwortel). De ziekteverschijnselen worden snel bedwongen en de zieke waant zich hersteld. Emetine bereikt echter niet de minuta’s in de darminhoud en zolang deze niet zijn gedood, dreigt altijd recidief. De emetinekuur moet daarom worden aangevuld met de toediening van een middel, dat in de darminhoud een voldoende concentratie bereikt om de minuta’s onschadelijk te maken. Een der beste middelen hiertoe is yatreen, dat als een poeder, in ouwels, door de mond kan worden ingenomen; in voldoende dosering veroorzaakt het diarrhoe, die echter de beoogde werking ten goede komt en na afloop van de kuur spoedig ophoudt.
DR H. J. VIERSMA
Lit.: W. A. Kuenen, De dysenteriën. Aanwinsten op diagnostisch en therapeutisch gebied, 2de bundel (1931), blz. 124-191; Ph. H. Manson-Bahr, The dysenterie disorders (Baltimore 1939); Idem, Tropical diseases, a manual of the diseases of warm climates (London-Toronto-Melbourne-Sydney 1945), 12de dr.; J. Felsen, Bacillary dysentery, colitis and enteritis (Philadelphia 1945); F. S. Cheever, Bacillary dysentery and the Shigella, in: Bacterial and mycotic infections of man, edited by R. J. Dubos, Philadelphia (London - Montreal 1948), blz. 397-409).
Bacillaire dysenterie
(bij dieren) komt bij de meeste dieren niet voor; een enkele maal slechts werd deze infectie vastgesteld bij honden die langdurig rondgesnuffeld hadden op landerijen, bemest met faeces van de mens; bij apen, gehouden in laboratoria en in dierenparken is het evenwel een veelvuldig voorkomende ziekte, ook in Nederland. Het ziektebeeld komt geheel overeen met dat van de mens. De in Nederland beschreven gevallen werden veroorzaakt door Shigella flexneri (type W). Dergelijke apen zijn gevaarlijk voor de mensen in hun omgeving; infecties bij de mens, soms met dodelijke afloop, veroorzaakt door contact met zieke apen, zijn bekend.
PROF. DR JAC. JANSEN
Lit.: J. Jansen, in Tijdschr. v. Diergeneesk. (1939), blz. 1304; H. David, A. Schirl, in Zentralbl. f. Bakt. Originale (1939), blz. 43; J. Jansen, ibid., blz. 150.