(anthropologie). De breedte van het hoofd is bijna altijd geringer dan de lengte (voor-achterwaartse afmeting).
De verhouding tussen beide varieert bij de verschillende mensenrassen. Deze verhouding kan men aangeven door de breedte uit te drukken als percentage van de lengte. Dit is de index-cephalicus, die door de Zweedse anthropoloog Anders Retzius in de anthropologie is ingevoerd. Bij een index geringer dan 76, spreekt men van dolichocephalie (langhoofdigheid). Bedraagt de index meer dan 75,9, doch minder dan 81, dan heet dit mesocephalie, terwijl men bij een index van meer dan 81 van brachycephalie (korthoofdigheid) spreekt. Het gemiddelde van de gehele mensheid ligt bij 76,96 De negriden hebben de langste schedels: gemiddelde 73,15; de mongoliden de kortste: 79,96, terwijl de europiden niet ver van het gemiddelde afliggen: 77,77.In Nederland vond Bolk in de provincie Noordholland het laagste gemiddelde, 77,8 en in de provincie Limburg het hoogste: 82,6. Wanneer men de maten niet aan het hoofd, maar aan de schedel bepaalt, spreekt men van dolichocranie, mesocranie en brachycranie. De index cephalicus geldt als één van de belangrijkste raskenmerken. Na het derde levensjaar is de index nagenoeg constant. Belangrijke geslachtsverschillen zijn er niet. Wanneer het product van lengte en breedte gelijk is, zijn brachycrane schedels ruimer dan dolichocrane schedels.
DR A. DE FROE