Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Anthropologie

betekenis & definitie

(1 algemeen) (Gr. anthropos, mens en logos, leer, wetenschap), heet de wetenschap, die den mens bestudeert (gelijk ook ethnologie, biologie, anatomie enz.) maar met de bedoeling de wetmatigheden, overeenkomsten, verschillen en variaties van de algemene en bijzondere kenmerken van de huidige en historische mensen te beschrijven en te verklaren. Te midden van de vele takken van wetenschap, welke den mens bestuderen, heeft de anthropologie betrekkelijk laat (± 1870) een duidelijke opgave en afgebakend terrein gevonden.

Haar geschiedenis valt uiteen in drie stadia. De eerste — voorwetenschappelijke — periode eindigt ca 1800 en kenmerkt zich door oppervlakkige, romantische belangstelling voor voornamelijk exotische mensenrassen. In de tweede periode (tot ± 1870) worden de grondslagen voor een begrensde en systematische wetenschap gelegd, waarvoor als voorlopers de systematicus Linnaeus, de volkenkundige de Buffon en de anatoom Petrus Camper kunnen worden beschouwd. In Duitsland wordt de anthropologie gegrondvest door Blumenbach en von Soemmering, in Frankrijk door Virey en de Lamarck en in Engeland door Prichard en Lawrence. In alle perioden beperkt men zich tot beschrijven, zonder op de oorzaken van raskenmerken of rasverschillen in te gaan. In de derde periode krijgt de anthropologie een solider grondslag, omdat erfelijkheidsleer en afstammingsleer tot ontwikkeling komen en de verklaring gaan leveren voor anthropologische phaenomenen.

De Lamarck, Haeckel en vooral Charles Darwin brengen de anthropologie voorgoed in verband met de biologie door de samenhang van den mens met de andere levende wezens te betogen. Ook de uitwendige factoren, die den mens beïnvloeden, werden beter bekend. Wat de voeding betreft, hebben Eijkman en Grijns de betekenis van de vitamines ontdekt en van niet minder belang was de nieuwe kennis over de werking van de klieren met inwendige afscheiding (endocriene klieren) en van de invloed van het autonome zenuwstelsel op de verrichtingen van het organisme. Beide schenen een schakel tussen de oorzakelijke factoren van erfelijkheid en omgeving en de definitieve verschijningsvorm te vormen. Nu kon de beschrijvingsmethode zich aan de verklaringsmogelijkheden aanpassen. Voor het meten maakte zich vooral Rudolf Martin, voor de berekeningen Carl Pearson verdienstelijk (z anthropos, anthropometrie). In Duitsland was het Virchow, in Frankrijk waren het Broca en De Quatrefages en in Engeland Darwin, Huxley en Spencer die de stoot naar de nieuwe periode hebben gegeven.Tot de anthropologie behoren thans:

1. de beschrijvende anthropologie met als hulpmiddelen anatomie, physiologie, psychologie en pathologie. De anthropoloog interesseert zich daarbij niet zozeer voor de eigenschappen zoals die zich bij een enkel individu voordoen, dan wel voor de verscheidenheid, waarin ze bij de mensheid worden gevonden. De bedoeling is daarbij, de regelmatigheden in de verscheidenheid op te sporen. Zo blijkt, dat bij bepaalde groepen eigenschappen in zodanige graad en samenhang voorkomen, dat het daardoor mogelijk is deze groepen te karakteriseren. De resultaten van het onderzoek wijzen erop, dat het mogelijk is de mensheid te groeperen naar raskenmerken (z rassenkunde), naar leeftijdskenmerken (levensfazen), naar geslachtskenmerken en naar constitutietypen.

Vanzelfsprekend is het mogelijk en vaak noodzakelijk een verdere verdeling naar sociobiologische en sociologische criteria toe te passen. Van het eerste spreken wij bij dronkaards, geheelonthouders, vegetariërs en lijders aan allerlei ziekten, van het laatste bij rijken, armen, stedelingen, plattelanders enz. Belangrijke hulp bij deze beschrijving levert de anthropometrie.

2. De verklarende anthropologie zoekt naar de oorzaken van de verscheidenheid van den mens en van de samenhang tussen de verschillende eigenschappen. Als oorzaken kent men de erfelijkheid en de omgeving (z oecologie). Bovendien houdt de verklarende anthropologie zich bezig met de wijze waarop deze oorzakelijke factoren tot het definitieve resultaat voeren. Ook de studie van de evolutie, de afstamming en de anthropogenese behoren tot dit onderdeel van de anthropologie.
3. De toegepaste anthropologie tracht de kennis van de feiten en het inzicht in hun oorzakelijke factoren aan mens en maatschappij ten goede te doen komen. De eubiotiek houdt zich speciaal bezig met hetgeen voor den individuelen mens van belang is, terwijl de eugenetiek het collectief welzijn tracht te bevorderen.

DR A. DE FROE

Lit.: J. P. Kleiweg de Zwaan, Doelstelling en Ontwikkeling der Anthropologie (Den Haag 1943); A.J. van Bork-Feltkamp, Anthropological Research in the Netherlands (1938) (uitvoerige lit.-opgave) ; W. L. H. Duckworth, Morphology and Anthropology (Cambridge 1915); E. von Eickstedt, Rassenkunde und Rassengeschichte der Menschheit (Stuttgart, 2.

Aufl.); R. Martin, Lehrbuch der Anthropologie (Jena 1938); E. Pittard, Les Races et l’Histoire (Paris 1924); W. Scheidt, Allgemeine Rassenkunde (München 1925); G. Schwalbe und E. Fischer, Anthropologie (Leipzig 1923); J.

H. van Wieringen, De voorhistorische mensch (Zutphen 1938); Ras Bahadur Sarat Chandra Roy, Principles and Methods of physical Anthropology (Patna 1920) ; H. Plessner, Die Stufen des Organischen und der Mensch (Berlin 1928) ; Paul Haeberlin, Der Mensch, eine philosophische Anthropologie (Zürich 1941).

< >