Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

CATALOGUS

betekenis & definitie

(-tä-) (van Grieks katalogos, oorspronkelijk de lijst der burgers of der dienstplichtigen) heeft thans de algemene betekenis van opsomming van min of meer uitvoerig beschreven voorwerpen in een bepaalde verzameling voor een of ander doel samengebracht.

In het bibliotheekvak duidt dit woord een lijst aan die zich wezenlijk onderscheidt van een register, een inventaris of een bibliografie. Een catalogus bestaat uit een reeks van volgens een bepaald systeem gerangschikte titelbeschrijvingen van boeken, brochures, tijdschriften enz., welke in een verzameling aanwezig zijn of waren.

Een catalogus duidt niet alleen aan wat de bibliotheek ter beschikking van de gebruikers stellen kan, maar ook waar in de bibliotheek dit beschreven materiaal zich bevindt. Het boeknummer of signatuur is dan ook een wezenlijk bestanddeel van elke volledige catalografische beschrijving.

Er zijn verschillende soorten van catalogi al naar het doel dat bij het aanleggen beoogd wordt. Een bibliotheekcatalogus kan bijv. bescheid geven op de vraag of en waar een bepaalde publicatie in de verzameling aanwezig is, en welke geschriften van een auteur zich in de rekken van de bibliotheek bevinden en waar zij kunnen teruggevonden worden. Dat is de rol van de auteurs- en anoniemen ( of titel-)catalogus, die gewoonlijk de „alphabetische” catalogus genoemd wordt. Wenst men daarentegen inlichtingen in te winnen over het al dan niet voorhanden zijn van geschriften over een bepaalde stof of onderwerp dan raadpleegt men een systematische ofwel een trefwoordencatalogus. Worden de titelbeschrijvingen, opgemaakt onder schrijversnaam, titel en trefwoord, in één enkele alphabetische reeks gerangschikt, dan heeft men een entyclopaedische of kruiscatalogus. Deze vorm is zeer verspreid in Angelsaksische landen, bijv. in de V.S., waar hij ontstond.

Wegens de moeilijkheden welke bij het aanleggen, raadplegen en onderbrengen van de kruiscatalogus rijzen heeft men in verschillende grote bibliotheken in de jongste jaren de encyclopaedische catalogus gesplitst in: auteurs- en anoniemencatalogus enerzijds, en trefwoordencatalogus anderzijds.

Basis van elke catalogus is de „alphabetische”, d.i. de in eerste instantie voor de alphabetische catalogus bestemde, titelbeschrijving. Regels geven leiding voor deze titelbeschrijving en verzekeren de noodzakelijke eenvormigheid in het aanleggen en uitbouwen van de catalogus.

Vele landen bezitten thans een nationale „codex” van regels voor titelbeschrijving. Deze practijk bevordert ten zeerste de samenwerking onder bibliotheken. De oudste nationale codex werd in Frankrijk uitgevaardigd toen in 1791 aanwijzingen werden gegeven voor het catalogiseren van de genationaliseerde bibliotheekverzamelingen. Onder de belangrijkste stellen van voorschriften in de geschiedenis van de catalografie tellen de „British Museum Cataloguing Rules” van 1841.

Promotor en mederedacteur er van was Antonio Panizzi. Na de eerste uitgave in 1841 verschenen er gewijzigde versies in 1900, 1920, 1927 en 1936. De „Preussische Instruktion” (iste uitg. 1899, in 1908 lichtelijk gewijzigd) heeft doordat zij toegepast werd in de Berlijnse „Titeldrucke” en in de „Gesamtkatalog” het invoeren van een zekere eenvormigheid in de catalographische praktijken van de Duitse bibliotheken bevorderd. De „A(merican) L(ibrary) A(ssociation) Rules”, waarvan een voorlopige uitgave in 1902 door de Congresbibliotheek werd bezorgd, werd na overleg met de Britse Vereniging van bibliothecarissen in 1908 uitgegeven.

In 1941 verscheen hiervan een „Preliminary American 2nd Edition”.

Sommige grote bibliotheken hebben een codificatie van haar eigen gebruiken, bijv. de „Nationale” te Parijs of de Congresbibliotheek te Washington D.C. In 1947 verschenen deze regels in boekvorm onder de titel: „Rules for descriptive cataloging in the Library of Congress. Preliminary edition”.

In Nederland zijn vrij algemeen in zwang in de O.L.B. de „Regels voor de titelbeschrijving vastgesteld door de Rijkscommissie voor het Bibliotheekwezen”; verschillende universiteitsbibliotheken houden echter nog vast aan de oude regels van Tiele.

In systematische catalogi worden titelbeschrijvingen van geschriften naar de daarin behandelde stof volgens speciale gezichtspunten en volgens speciale systemen van indeling der menselijke kennis bijeengebracht. In feite is de systematische catalogus ouder dan de alphabetische auteurs- en anoniemencatalogus. Vóór de Christelijke tijdrekening zijn reeds systematische catalogi samengesteld. In onze eeuw is van internationale betekenis het decimaal systeem van Melvil Dewey, en het „expansief” systeem van C.

A. Cutter. Het Dewey-systeem vond in Nederland en ook in België aanhangers. In België is dit enigszins te verklaren door de invloed uitgeoefend door het „Institut international de Bibliographie” (later: „de Documentation”) te Brussel, dat in 1895 het decimaal stelsel aannam en in 1927-1929 een grondige herbewerking er van in het Frans uitgaf.

In de algemene studiebibliotheken begint de glorie van dit stelsel echter te tanen.

De huidige tendenz geeft veeleer de voorkeur aan de trefwoordencatalogus. Het trefwoord, dat hier dus als eerste rangschikkend element gebruikt wordt, geeft in een samengebalde vorm (één of meer woorden of andere aanduidingen) de inhoud van de publicatie of één van de speciale daarin behandelde onderwerpen of aspecten van de stof weer. Voor één beschreven werk kunnen er dan ook verschillende trefwoorden gebruikt worden. Van een uitgebreid, haarfijn uitgewerkt stel van regels voor het aanleggen van dit type van catalogus is hierbij minder sprake; men beperkt zich gewoonlijk bij het verstrekken van een leidraad of van algemene principes.

Deze richtlijnen trachtte men dan vroeger aan te vullen door het uitgeven van standaardlijsten van trefwoorden. De moeilijkheid in deze is natuurlijk een lijst op te stellen welke voor alle bibliotheken bruikbaar zou zijn. Practisch is dat onmogelijk. De A.L.A.-lijst (ALA List of subject headings, 3de uitg. 1911) is daar een bewijs te meer van.

In een standcatalogus worden de titelbeschrijvingen volgens het boeknummer gerangschikt. Het aanleggen van deze catalogus, welke o.m. ter controle van het boekbezit dient, heeft slechts zin in de bibliotheken waar een systematische opstelling van de boekdelen in het boekenmagazijn wordt doorgevoerd.

Waar er van een „officiële” of „bibliothecarissencatalogus” sprake is duidt men hierdoor eenvoudig een dubbelganger van de alphabetische auteurs- en titelcatalogus aan, welke elders ter beschikking van het publiek gesteld wordt.

In sommige bibliotheken worden afzonderlijke catalogi aangelegd voor speciale verzamelingen ofwel nog voor bijzondere soorten van publicaties, zoals tijdschriften, muziekwerken enz.

Worden de catalogi van verschillende bibliotheken ofwel catalogi van sommige delen van het materiaal in deze bibliotheken voorhanden tot een enkel geheel versmolten, dan spreekt men van een „centrale catalogus”.

Daar catalogiseren duur is werden middelen beraamd om de kostprijs van een volledige catalografische beschrijving tot een minimum te herleiden. Een zekere vereenvoudiging van de beschrijving wordt thans in landen waar deze techniek zich sterk ontwikkeld had (o.m. de V.S.) betracht.

Gecentraliseerde en coöperatieve catalografische ondernemingen zijn tot hiertoe de meest op de voorgrond tredende uitingen van onderling dienstbetoon onder de bibliotheken op dit gebied.

De door een bibliotheek opgestelde en gedrukte titelbeschrijvingen worden door andere instellingen in één of meer exemplaren aangekocht en voor de uitbouw van haar catalogi gebruikt. De „Berliner Titeldrucke” waren een voorbeeld van centrale catalografie; de titelbeschrijvingen in de „Bibliographie de Belgique” werden van 1906 tot en met 1911 op kaarten uitgegeven, zodat voor deze periode de dienst der Belgische Bibliographie als catalogiseringscentrale voor de lopende Belgische typografische productie kon doorgaan. Het belangrijkste voorbeeld van gecentraliseerde catalografie is echter in de Congresbibliotheek te Washington D.C., welke de door haar gedrukte boekbeschrijvingen-op-kaart verkoopt.

Coöperatieve catalografie bestaat hierin, dat bibliotheken na onderling overleg bepaalde uitgaven, welke in haar bezit komen volgens gemeenschappelijk vastgelegde regels, catalogiseren. De aldus ontstane titelbeschrijving wordt dan in het centrum van dit verbond van bibliotheken gedrukt, en van daaruit weer aan alle belangstellenden verkocht. Deze samenwerking gebeurt o.m. in de V.S., waar de Congresbibliotheek, sedert 1931, in overleg met een 30-tal bibliotheken, dit werk dat hoofdzakelijk voor buitenlandse uitgaven nuttig blijkt te zijn, centraliseert.

Van de in handschrift of met de schrijfmachine opgestelde titelbeschrijvingen worden thans machinaal verschillende exemplaren gemaakt, hetzij voor het uitsluitend gebruik er van in de eigen catalogi, hetzij terzelfder tijd ten behoeve van vreemde instellingen of particulieren. In kleinere bibliotheken gebeurt dit soms nog met de schrijfmachine, elders met de adrema-machine (vooral in Duitsland), de multigraph (in de V.S.), of zelfs met de drukpers.

PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN

Lit.: Dorothy M. Norris, A history of cataloguing and cataloguing methods. 1100-1850 (London 1939); Karl Löffler, Einfuhr, in die Katalogkunde (Leipzig 1935); Annie C. Gebhard, Catalogiseeren (Utrecht 1923); Kegels voor de titelbeschrijving vastgesteld door de Rijkscommissie van advies inzake het Bibliotheekwezen, 3de dr. (Leiden 1942); Cursus-regels, Aanvullings-regels voor de titelbeschrijving vastgesteld door de opleidings-commissie der G. V., 3de dr. (’s-Gravenhage 1945); H.

E. Greve, Praktijk en theorie der titelbeschrijving. Aanteekeningen bij de „Regels voor titelbeschrijving . . 4de dr. (Groningen 1947); Idem, Theorie van den catalogus (Groningen 1941); Regels voor de alfabetische rangschikking der titelbeschrijvingen, 2de dr. (’s-Gravenhage 1932); Alfabetische rangschikking der titelbeschrijvingen volgens hoofdwoorden, 4de dr. (’s-Gravenhage 1945); Maria Daniëls, Het materiaal van den Catalogus (’s-Gravenhage 1936); Ger. Schmook, Regels voor titelbeschrijving.

Regels voor den alfabetischen catalogus . . . (Antwerpen 1941); Idem, Titelbeschrijving en rangschikking van auteursnamen en titels (Antwerpen 1930); Joris Baers, De catalogus, 4de uitg. (Antwerpen 1943); Idem, Het paedagogisch plaatsingstelsel (Antwerpen 1938); Régies catalographiques ä 1’usage des Bibliothèques de Belgique. Catalogue alphabétique d’auteurs et d’anonymes par J. van Hove, F. Remy et J. F.

V anderheyden (Bruxelles 1933); Margaret Mann, Introduction to cataloging and the classification of books, 2nd ed. (Chicago 1943); bLS. Library of Congress. Subject Cataloging Division. Subject headings used in the dictionary catalogs of the Library of Congress, 4Ü1 ed. (Washington D.C. 1943); ALA Catalog Rules.

Preliminary American, 2nd ed. Author and Title entries (Chicago 1941); ALA List of subject headings for use in dictionary catalogs, 3rd ed. (Chicago 1911); Rules for descriptive cataloging in the Library of Congress. Preliminary edition (Washington D.C. 1947) > C. A.

Cutter, Rules for a dictionary catalog, 4th ed. (Washington D. C. 1940); Hans Trebst, Die Kataloge der grösseren Bibliotheken des dt. Sprachgebietes (Berlin 1935)1 Beiträge zur Sachkatalogisierung, hrsg. von Sigismund Runge (Leipzig 1937) (Samml. bibl.wissensch. Arbeiten, 45 II.

Serie 28); Julia Pettee, Subject headings; the history and theory of the alphabetical subject approach to books (New York 1946); Fraschetti Santinelli, II catalogo alfabetico per soggetti (Milano 1941) (Enciclopedia del libro); Henry E. Bliss, The organization of knowledge in libraries and the subject-approach to books, 2nd ed. (New York 1939).

Centrale Catalogus

is een catalogus van al de publicaties die in verschillende bibliotheken aanwezig zijn, of van een bepaald gedeelte er van. Hij ontstaat door samensmelting van het geheel of van een deel van de catalogi van bepaalde verzamelingen. Een gevolg hiervan is dat hij nooit , ,af” is, maar geregeld verder wordt uitgebouwd. De meeste centrale catalogi zijn algemene catalogi, in tegenstelling met enkele die gespecialiseerde verzamelingen beschrijven, d.i. collecties van materiaal van een bepaald soort documenten (bijv. handschriften, incunabels, tijdschriften) of over een bepaald onderwerp, of in verband met een bepaalde wetenschap of groep van wetenschappen.

In dit laatste soort catalogi wordt geen volstrekte volledigheid nagestreefd, speciaal wanneer de catalogus betrekking heeft op materiaal over zuivere of toegepaste wetenschappen. In deze gevallen worden de titelbeschrijvingen van verouderd materiaal geweerd en zelfs geregeld uitgewied. In sommige gevallen zijn de materiële vorm van het document en het onderwerp allebei schiftingscriteria voor het al of niet opnemen van de titelbeschrijvingen (cf. Bibliotheca Neerlandica Manuscripta).

De centrale alphabetische auteurs- en titelcatalogus is de meest voorkomende vorm, al wordt wel eens gepoogd een centrale catalogus volgens trefwoorden (onderwerpen) op te bouwen, of zelfs volgens een bibliografisch stelsel „systematisch” of „methodisch” aan te leggen.

Gewoonlijk omvat een centrale catalogus enkel de titelbeschrijvingen van boeken en worden er bijzondere centrale catalogi voor de tijdschriften aangelegd. Meestal wordt hij in kaartvorm aangelegd, in sommige gevallen in boekvorm uitgegeven. Hoofddoel bij het maken van een centrale catalogus is de mogelijkheid te scheppen door één keer opzoeken zich te kunnen vergewissen waar, in een bepaalde groep van bibliotheken, een bepaald documentatiemateriaal aanwezig is.

Deze informatorische waarde van een centrale catalogus werd reeds vroeg ingezien, zoals dit blijkt uit de middeleeuwse verzamellijsten van handschriften in de Nederlanden. In 1487 legde Geeraard Roelants een thans verdwenen „Catalogus Mss variarum bibliothecarum Belgie” aan; in 1532 werkte de bekende bijbelvertaler Nicolaas van Winghe aan een gelijksoortige onderneming. In de eerste helft van de 16de eeuw arbeidden twee Dominicanen aan een „Bibliotheca manuscripta Belgie, Germanie, et Galliae”. Deze lijsten zijn in zekere zin voorlopers van onze moderne centrale catalogi, of althans van onze moderne verzamellijsten (Union lists, Gesamtverz. etc.).

De eerste plannen voor ware centrale catalogi werden voorgedragen in Frankrijk in 1627 door Gabriel Naudé en in Engeland (Oxford) in 1651 door de archivaris Gérard Langbaine. In feite echter zijn thans de merkwaardigste moderne verwezenlijkingen op dit gebied niet in deze voornoemde landen, maar wèl in Duitsland, in de V.S. en in Nederland te vinden.

De grote Duitse centrale catalogus is in feite uit het oorspronkelijk plan van en werk voor een Pruisische centrale catalogus gegroeid. Dat plan gaat terug tot 1842; het werd in 1894 door de regering van Pruisen goedgekeurd. Aanvankelijk werkten alleen de toenmalige Kon. Bibliotheek (Berlijn) en 10 Pruisische Universiteitsbibliotheken samen, tot later speciale bibliotheken zoals die van het Patentamt, en van het Reichsgericht (Leipzig) zich aansloten.

In 1928 werden de technische hogescholen er bij betrokken; in 1930 traden de nationale bibliotheken van Wenen en München toe. In 1935 werd de „Gesamtkatalog der Preussischen Bibliotheken” tot „Deutscher Gesamtkatalog” uitgebreid, zodat reeds in 1936 101 bibliotheken aangesloten waren. In 1930 werd met het drukken begonnen. De eerste acht boekdelen (de letter A) zijn „Pruisisch”; van het

negende boekdeel af (iste van de letter B) is de titel gewijzigd tot „Deutscher Gesamtkatalog”. In 1939 waren 14 boekdelen verschenen, plus bet „Goethe” boekdeel (1932).

In de V.S. kwam in 1850 Charles G. Jewett op voor een centrale catalogus. De basis van de nationale centrale catalogus van de V.S., thans in de Congresbibliotheek te Washington D.C. aanwezig, werd in 1901 gelegd, toen de Congresbibliotheek het drukken van titelbeschrijvingen voor andere Amerikaanse bibliotheken op zich nam. De hoge vlucht, die het wetenschappelijk onderzoek in de V.S., in het bijzonder gedurende en na Wereldoorlog I nam, deed de nijpende nood aan een centraal organisme, dat inlichtingen zou kunnen verstrekken over de over het grondgebied der V.S. verspreide documentatie, m.n. van de buitenlandse, nog scherper gevoelen.

Het particulier initiatief bracht hier redding: John D. Rockefeller Jr stelde $ 250000 ter beschikking om over een periode van vijf jaar (1926-1932) de kern van een centrale catalogus, in de Congresbibliotheek reeds aanwezig, systematisch uit te bouwen tot de nationale centrale catalogus in het land. Deze catalogus bevatte einde 1932 fiches van 6775936 werken. In 1932 werd de verdere uitbouw toevertrouwd aan een bijzondere afdeling van de Congresbibliotheek.

In 1947 bedroeg het aantal kaarten 14015391; de gemiddelde jaarlijkse aangroei bedraagt ca 400000 fiches. Naast de nationale Union Catalog zijn er nog in de Congresbibliotheek andere speciale centrale catalogi van uitgaven in Slavische, Hebreeuwse e.a. Oosterse karakters gedrukt. In andere centra in de V.S. werden nog verschillende andere centrale catalogi aangelegd, PROF.

DRJ. F. VANDERHEYDEN In Nederland was het dr P. C.

Molhuysen, die in 1919 het eerst het plan voor een centrale catalogus van de Nederlandse bibliotheken publiceerde. Hij was op dit denkbeeld gebracht door zijn kennismaking met de Berlijnse Gesamtkatalog en spoediger dan hij dacht kon hij zijn plannen verwezenlijken, doordat hij in 1921 tot Bibliothecaris van de Kon. Bibliotheek te Den Haag benoemd werd en in 1922 de officiële opdracht ontving een centrale catalogus in te richten. Dit was technisch niet al te moeilijk, omdat de titeldruk van ouds bij de grote Nederlandse bibliotheken werd toegepast, zodat men slechts de duplicaten van het titelmateriaal nodig had om een tweede catalogus samen te stellen.

Thans is het materiaal van 45 bibliotheken verwerkt. Het totaal aantal fiches bedraagt thans 11 millioen. De jaarlijkse aanwas kan geschat worden op 40000.

Naast de centrale catalogus is tijdens de Duitse bezetting nog een centrale catalogus van periodieken ingericht, welke in 1943 in gebruik is genomen. Deze C.G.P. bevat thans het titelmateriaal van 20 bibliotheken, dat geschat kan worden op 75000 titels.

DR L. BRUMMEL

In België bestaat géén centrale catalogus. Wél werden er herhaaldelijk pogingen gedaan om een centrale catalogus tot stand te brengen. In 1893 legde Ferd. vander Haeghen de Kon. Academie van België een plan voor ter verwezenlijking van een universele catalogus.

Dit voorstel werd tot redelijker afmetingen herleid in 1895, toen Vander Haeghen voor het opstellen van een Belgische centrale catalogus begon te ijveren: alleen beschrijvingen van oude werken zouden in deze centrale catalogus opgenomen worden. Deze willekeurige begrenzing wekte weerstand; de promotors van het te Brussel gestichte „Office international de Bibliographie” toonden meer belangstelling voor de moderne wetenschappelijke literatuur. In deze Brusselse groep stelde men zich na enkele jaren ten doel ook een Belgische centrale catalogus aan te leggen. In 1911 werkte men volop aan vier centrale catalogi: één alphabetische auteurs- en titelcatalogus, en een systematische, voor de boeken, met daarnaast twee gelijkaardige repertoria van de periodieken.

Wereldoorlog I bracht de genadeslag aan deze onderneming toe. Het aldus verzamelde materiaal bestrijkt geheel of gedeeltelijk het bezit van 86 bibliotheken. De tweede poging dateert van 1930, toen tot de uitgave van de collectieve „Lijsten der aanwinsten van de wetenschappelijke bibliotheken van België” werd besloten. Na 2 ( jaar werd deze uitgave echter al gestaakt.

Een beschrijving van het periodiekenbezit van de Belgische bibliotheken is de „Index des publications périodiques existant dans les bibliothèques de Belgique” (1935), waarvan het materiaal verder is bijgehouden in de Kon. Bibliotheek te Brussel en voor een nieuwe uitgave van deze „Index” wordt bewerkt.

PROF. DR J. F. VANDERHEYDEN

Lit. (algemeen): Handb. d. Bibliothekswissenschaft. Bd II (Leipzig 1933): R. Kaiser, Die Katalogisierung, blz. 307-317; R.

B. Downs, Union Catalogs in the United States (Chicago 1942); (Duitsland:) F. Milkau, Centralkataloge und Titeldrucke (Leipzig 1898); E. Kuhnert, Zur Entstehung u.

Gestaltung des Gesamtkatalogs, in Zentralbl. f. Bibl.wesen. Bd 49 (1932) blz. 117-130; H. Fuchs, DerdeutscheGesamtkatalog, ibid.

Bd 53 (1936), blz. 74-81: Bijz. over de gedrukte „Gesamtkatalog”: F. Schauwers, De „Deutsche Gesamtkatalog” in De Gulden Passer, 14 Jg. (1939), blz. 112-126. Voor oudere lit. zie de studie v. R.

F. Apers, cf. infra;ende bijdr. over „Die Katalogisierung”, blz. 307-317 door R. Kaiser in Handb. d. Bibl.wiss., Bd II fLeipzig 1933); (V.S.:) G.A.

Schwegmann, The National Union Gatalog in the Library of Congress, in R. B. Downs, op. cit. (Nederland:) P. C.

Molhuysen, Een Ned. Centrale Catalogus in Bibliotheekleven, Jg. 4 (1919), p. 261-166; L. Brummel, De Ned. Centr.

Cat., in Hand. v. h. vijfde wetensch. Vlaamsch Congres voor Boek- en Bibliotheekwezen (1938), p. 159-172; Idem, De centr. catalogus van periodieken in Bibliotheekleven, Jg. 28 (r943)> P- 126-129. (België:) R. F. Apers, De mogelijkheid van een Centrale Cataloog in België, in De Bibliotheekgids (Antwerpen), Jg.

X (1931); blz. 61-71; J. F. Vanderheyden, Hoe ver staan wij met den Alg. Belg.

Catalogus?, in Hand. v. h. Tweede Wetensch. Vlaams Congres v. Boek- en Bibl.wezen, 1932 (Gent I933)> blz. 201—217; F.

Remy, La Liste des Acquisitions des bibliothèques scientifiques de Belgique; son but, son organisation, ses possibilités d’amélioration, in: Fédération archéoïogique et historique de Belgique. XXIXe Session. 1932 (Liége 1932), blz. 247-259.

< >