is verwantschap (oorspr.: verbondenheid) door de band des bloeds, waarbij bloed het lichamelijke in het algemeen representeert. De betekenis schijnt echter te verschuiven in de richting van „overeenstemming”: geestverwantschap, vormverwantschap enz.
Door het proces der geslachtelijke voortplanting hebben bloedverwanten in sterker mate erfelijke eigenschappen gemeen dan niet-bloedverwanten. Kinderen van erfelijk zeer uiteenlopende personen (bijv. Negers en Mongolen) noemt men bastaarden. Deze term is niet erg gelukkig, daar men oorspronkelijk en ook thans nog wel kinderen die in ontucht verwekt zijn, bastaard of ook wel bankaard noemt (lett.: op een zadel of op een bank verwekt). Het tegengestelde van bastaardering heet inteelt. Deze ontstaat wanneer bloedverwante personen huwen en zich voortplanten.
Bastaardering (Eng.: hybridization) veroorzaakt een grotere verscheidenheid der individuen door het ontstaan van nieuwe combinaties van eigenschappen. Inteelt heeft tot gevolg dat de mensen meer op elkaar gaan gelijken. Zij is ook van belang voor de eugenetica, daar erfelijke ziekten er door kunnen ontstaan, die de eugeneticus juist wil voorkomen (zie genetiek en eugenetiek).
De aanleg van eigenschappen, ook van pathologische, denken wij ons gelocaliseerd in een gen. De genen zijn delen van de chromosomen (kernlissen). Bij de bevruchting verenigen zich de genen van vaders- en moederskant zodanig, dat overeenkomstige genen telkens een paar vormen; men noemt dit een paar van „allelen”. Van elk gen nu bestaan minstens twee allelen. Zijn de allelen aan elkaar gelijk, dan spreekt men van homozygotie. Bij heterozygotie verschillen zij van elkaar.
Bastaardering bevordert de heterozygotie, inteelt bevordert de homozygotie. Bij dominanterfelijke ziekten behoeft slechts één allele de erfelijke aanleg der ziekte te bevatten om deze manifest te doen worden. Bij recessief-erfelijke ziekten moeten beide allelen deze aanleg bevatten. Inteelt bevordert dus het voorkomen van recessief-erfelijke ziekten. Wanneer de genen geen aanleg tot erfelijke ziekten bevatten, heeft inteelt ook geen kwade gevolgen. Men kan dit evenwel niet weten, voordat men de gevolgen van een bepaalde kruising voor ogen heeft.
Men doet dan ook beter huwelijken tussen bloedverwanten tegen te gaan. Hoewel huwelijken tussen vertegenwoordigers van zeer verschillende rassen eugenetisch geen kwade gevolgen hebben (voor zover wij thans weten), moet men toch de sociologische bezwaren niet uit het oog verliezen: bastaarden (Indo’s, Mulatten enz.) vormen maatschappelijke minderheden, die door beide groepen, waaruit zij voortgekomen zijn, worden gemeden.
DR A. DE FROE
Lit.: C. B. Davenport and Morris Steggerda, Race Crossing in Jamaica (Washington 1929); Eugen Fischer, Die Rehobother Bastards (Jena 1913); Ernst Rodenwaldt, Die Mestizen auf Kisar (1927).