Anthropologisch heeft het bloed in de laatste decenniën in hoge mate de aandacht getrokken. In de eerste plaats wel door de zgn. bloedgroepen, die wel is waar bij alle rassen voorkomen, maar in sterk uit eenlopende verhoudingen.
Voorts door de ontdekking van afwijkende vormen van de erythrocyten. In 1904 ontdekte Dresbach in het bloed van een mulat erythrocyten die niet rond, maar elliptisch van vorm waren: elliptocytose of ovalocytose. Deze afwijking bleek meer voor te komen en wel familiair. De afwijking bleek dominant erfelijk te zijn. Ook bij de kameel en de lama komt elliptocytose voor. Vele personen die deze afwijking hebben, zijn overigens normaal. Maar soms gaat de afwijking gepaard met andere afwijkingen van het bloed of met ontwikkelingsstoornissen van het gebit of van de hoofdvorm. De afwijking is gelijkelijk gevonden bij man en vrouw, bij de verschillende rassen en de verschillende bloedgroepen.In 1910 vond Herrick een andere vormafwijking: de sikkelcellen-anaemie. Deze berust op een ziekte van het beenmerg, gaat gepaard met een verhoogde afbraak van het bloed en met remmingsverschijnselen van de ontwikkeling: infantisme, hypogenitalisme en schedelafwijkingen. De ziekte, die een hoge kindersterfte veroorzaakt, is dominant erfelijk, komt bij mannen en vrouwen gelijkelijk voor en treft vnl. doch niet uitsluitend de negride rassen. Ook de haemophilie, de bloedersziekte, heeft sterk de aandacht getrokken wegens de merkwaardige wijze waarop deze ziekte erfelijk is.
DR A. DE FROE