gemeente in Hohenzollern (district Sigmaringen), gelegen 620 m boven de zeespiegel, in een eng dal der Zwabische Jura, bij de Donaupoort, spoorwegstation, 540 inw., meest R.K. Benedictijnenabdij St Martin, met kerk in laat-Barok-stijl( 1724-1738) en bedevaartskapel (1897-1898).
Reeds in 861 bevond zich daar een „Ierse” dochterstichting van de abdij St Gallen (Zwitserland), waar zich in de 11de eeuw Augustijner kanunniken vestigden en in 1687 een abdij ontstond, die in 1803 werd opgeheven en in eigendom kwam van het huis Hohenzollern (Sigmaringen). In 1862 schonk weduwe-prinses Catharina van Hohenzollern deze aan de Benedictijnen Maurus (1868 eerste abt) en Placidus Wolter; in 1884 werd zij tot aartsabdij verheven, waaronder (tot 1920) ressorteerden o.a. de Belgische stichtingen Maredsous en Keizersberg (bij Leuven) en het Benedictinessenklooster Maredret (S. Scholastica). In 1875 werden de monniken door de Kulturkampf naar Tirol verbannen, keerden in 1887 terug. Er is een kunstschool, een instituut voor kerkmuziek, een palimpsestinstituut (met publicaties); de invloed op de liturgische beweging in de Duitse landen is zeer groot geweest, ten dele door het populair-wetenschappelijk en devotioneel gehouden tijdschrift Benediktinische Monatsschrift. In de buurt van Beuron de kastelen Bronner, Werenwag en Wildenstein.Lit.: K. Th. Zingeler, Gesch. des Klosters B. im Donautale (Sigmaringen 1890); Führer durch Beuron (1925).