was oudtijds een belangrijke stad in Palestina en is thans weer vermaard geworden door opgravingen. De indrukwekkende puinheuvel ligt in de vlakte bij het riviertje Nahr Djaloed, ten Z. van het meer Gennezareth.
De naam betekent waarschijnlijk: „huis (heiligdom) der slangegodin”; de verklaring „huis der rust, vrede-oord” is volksetymologie. Deze machtige vesting — een „bruggenhoofd” op de weg van Egypte naar Mesopotamië — was eerst in het bezit der Egyptenaren, daarna der Filistijnen (vgl. I Sam. 31 : 10). Koning David (omstr. 1000 v. Chr.) heeft dit bolwerk der vreemde overheersers verwoest, zodat de plaats in de Israëlietische periode een dorp zonder betekenis werd en pas in het Hellenistische tijdperk onder de naam Skythopolis haar vroegere betekenis herkreeg en nog in de 4de eeuw n. Chr. de zetel was van een bisschop. Het naburige dorpje heet heden Bêsân.De opgraving (Philadelphia) stond onder leiding der Amerikaanse geleerden C. S. Fisher (1921-1923), Alan Rowe (1925-1928) en G. M. Fitzgerald (1930-1931). De oudste bedding is uit de tijd van Farao Thoetmes III.
Hier werden de overblijfselen van twee grote tempels gevonden, die blijkbaar aan de god Resjef of Mechal (de god van Beth-Sean) en aan diens gemalin, de godin ’Anat (of Sjachan, Sean) gewijd zijn geweest. Enkele van de voorwerpen (o.a. een reliëf van een leeuwenjacht) moeten als Egyptische en Mesopotamische import worden beoordeeld; ook het altaar en overblijfselen van een stierenoffer zijn hier gevonden. De vier beddingen daarboven kunnen aan de hand van Egyptische voorwerpen (Kanaän was in die eeuwen Egyptische provincie) worden gedateerd. Men vond de sporen van een tempel uit de tijd van Amenhotep III en talrijke overblijfselen uit het tijdperk der Ramessieden (van Sethos I, omstr. 1314 v. Chr., tot aan de verwoesting door David). De zegezuilen der Farao’s Sethos I en Ramses II zijn nu in het Museum te Jeruzalem.
PROF. DR F. M. TH. BÖHL
Lit.: A. Rowe, The Topography and History of Beth-shan (Philadelphia 1930); ld., The four Canaanite Temples (1940); G. M. Fitzgerald, The Pottery (1930); Vgl. ook F. M. Th.
Böhl, Palestina in het licht der jongste opgravingen (1931), blz. 53 vlg.; J. Simons, Opgravingen in Palestina (1935), blz. 97-106; Quarterly Statement of the Palestine Exploration Fund (1930-1935).
BETH-SEMES
is een stad geweest in Palestina, tussen Jeruzalem en de kust. De naam (in het Hebr. bêt-sjèmesj) betekent „huis der zon” en de tegenwoordige naam ’Ain-Sjems „zonnebron”; hier was dus een oud zonneheiligdom. Uit het O.T. is de plaats vooral bekend door I Sam. 6 : 9 vlgg. Hier heeft D. Mackenzie in opdracht van het „Palestine Exploration Fund” 1911-1912 gegraven, en zijn werk werd 1928-1931 door E. Grant in opdracht van het Harverford-College hervat.
De stad werd blijkbaar in de 17de eeuw v. Chr. (de Hyksos-periode) gesticht en bleef 11 eeuwen lang bewoond, tot aan het exil; er zijn vier beddingen en de sporen van twee verwoestingen, die men aan de Filistijnen (eind 12de eeuw) en aan de Assyriërs (7de eeuw) of Chaldeeërs (6de eeuw) moet toeschrijven. Belangwekkend waren (campagne 1930) de vondsten in twee graven uit de laatste Kanaänese of vroegste Israëlietische periode en een ostrakon, beschreven met protoalphabetisch schrift (met inkt) uit de 14de eeuw v. Chr., waarschijnlijk bevattende een lijst van arbeiders en het aantal van hun werkdagen.
PROF. DR F. M. TH. BÖHL
Lit.: Annual of the Palest. Expl. Fund I and II (1911-1913); E. Grant, Beth Shemesh (Harverford 1929); ld., Ain Shems Excavations (Palestine), vol. I (1931); II (1932); III (1934); IV (Pottery) (1938); in: Biblical and Kindred Studies, Harverford College, Harverford (Penn.). Voorts: ld., Excavations and their results at 'Ain Shems, in: The Macdonald Presentation Volume (Princeton 1933).