(d.i. de Gezegende) was de naam, die door 15 pausen gedragen werd.
Benedictus I, een Romein, door de Grieken Bonosus genoemd, de opvolger van Johannes III, regeerde van 575-579 en stierf tijdens het beleg van Rome door de Longobarden. Van hem is zo goed als niets bekend. De hem toegeschreven brieven zijn onecht.
Benedictus II, een Romein van geboorte (gest. 685) werd gekozen in 683, maar eerst een jaar daarna door den keizer bevestigd. Hij verwierf van den Grieksen keizer Constantijn IV Pogonatus het recht, dat de pausen terstond na de keuze en zonder nadere bevestiging des keizers gewijd mochten worden. Werkte vooral voor de erkenning van het 6de concilie van Constantinopel en voor de verwerping van het monothelitisme. Hij is door de Kerk heilig verklaard en zijn feest wordt gevierd op 7 Mei.
Benedictus III regeerde van 855-858 en had in de persoon van Anastasius Bibliothecarius een tegenpaus. De trots der keizerlijke afgezanten, die den vromen Benedictus beledigden, deed een oproer ontstaan te Rome, dat de verdrijving van Anastasius en de bevestiging van Benedictus ten gevolge had. Streed vooral voor de heiligheid van het huwelijk en voor de rechten van het pausdom. Koning ALthelwulf van Engeland gaf bij een bezoek te Rome hem de toezegging, dat de St Pieterspenning voortaan door geheel Engeland zou worden opgebracht.
Benedictus IV, telg van een adellijk Romeins geslacht, regeerde van 900-903, kroonde in 901 den Bourgondischen koning Lodewijk III tot keizer en tot koning van Italië, die echter reeds in 902 Italië aan Berengarius moest overlaten. Dat hij vermoord zou zijn, is onbewezen.
Benedictus V werd in 964 door de Romeinen tegen den door den keizer aangestelden Leo VIII op de pauselijke stoel verheven, maar na de verovering van Rome door Otto I eerst door een synode afgezet en vervolgens door den keizer naar Hamburg verbannen, waar hij in 966 overleed. Hij was een vroom man. Wegens zijn geleerdheid werd hij wel bijgenaamd Grammaticus.
Benedictus VI, een Romein, werd in 972 met goedkeuring van keizer Otto I gekozen, maar na de dood van dezen door een oproerling, Crescentius, bij het bestormen van de Engelenburg gevangen genomen en in 974 op last van den tegenpaus Bonifatius VII in de kerker geworgd.
Benedictus VII was aartsbisschop te Sutri en werd in 974 door de keizerlijke partij, na de vlucht van Bonifatius VII, tot paus gekozen (gest. 983). Hij was een ijverig voorstander van de zgn. Cluniacensische hervormingen en riep in 981 te Rome een synode bijeen, waarop hij wetten uitvaardigde tegen de simonie.
Benedictus VIII, eigenlijk Theophylactus graaf van Tusculum, was kardinaal van Porto en werd in 1012 door zijn familie op de pauselijke stoel verheven (gest. 1024). Door den tegenpaus Gregorius VI verdreven, nam hij de wijk naar keizer Hendrik II, die hem in 1014 herstelde en met zijn gemalin Gunigonda door hem gekroond werd. Toen twee jaren later de Saracenen uit Sardinië een inval deden in Toscane, plaatste Benedictus zich aan het hoofd van een leger, versloeg hen bij Luni en spoorde de burgers van Pisa en Genua aan, om zich van Sardinië meester te maken. In 1019 reisde hij op verzoek des keizers naar Duitsland, om in Bamberg de nieuwe St Stephanuskerk in te wijden. Intussen waren de Grieken in Beneden-Italië doorgedrongen en hadden zich meester gemaakt van Gapua. Benedictus wist een duizendtal Noormannen te werven, en met dezen nam Hendrik II Apulië weder in bezit. Hij was bemind om zijn weldadigheid en ijverde vooral tegen simonie en schending van het celibaat.
Benedictus IX Theophylactus (ca 1021 ca 1055), een neef van den voorgaande, beklom in 1033 als 12-jarige knaap, door de Tusculaanse partij gekozen, de pauselijke stoel. Wegens zijn onwaardige levenshouding, ofschoon de beschuldigingen wel overdreven waren, kwamen de Romeinen in 1038 tegen hem in opstand. Wel onderdrukte hij deze, maar in 1044 slaagden de Romeinen er inderdaad in hem te verdrijven en werd hij door den tegenpaus Sylvester III formeel afgezet. Na drie maanden wist hij niettemin voor geld de driedubbele kroon te herkrijgen, die hij vervolgens aan den Romeinsen aartspriester J o hannes Gratianus (Gregorius VI) verkocht. Inmiddels bleef hij de pauselijke titel voeren, zodat Rome in die tijd drie pausen binnen zijn muren had. Op de synode te Sutri (1046) liet keizer Hendrik III de drie pausen afzetten en deed Suidgerus, bisschop van Bamberg, als Glemens II, de heilige stoel beklimmen.
Na de dood van dezen (1047) herkreeg Benedictus IX nogmaals voor geld de hoogste kerkelijke waardigheid, maar moest in 1048 plaats maken voor Leo IX. Hij keerde terug naar zijn burcht Tusculum.
Benedictus X of Johannes Mincius (d.i. domkop), was eerst bisschop van Velletri en verwierf in 1058, dank zij de adel onder leiding der Tusculaanse partij, de pauselijke waardigheid, maar moest na negen maanden wijken voor de invloed van de synode te Siena en vooral voor die van Hildebrand (den lateren Gregorius VII). In een klooster opgesloten, stierf hij in 1080 onder het pontificaat van Gregorius VII, die hem met pauselijke eer begraven liet.
Benedictus XI of Nicolaas Boccasini, de zoon van een herder, volgens anderen van een notaris uit Treviso (1240-Perugia 7 Juli 1304). Hij was door zijn uitgebreide kennis, zijn wijsheid en edelmoedigheid, een der voortreffelijkste pausen der Kerk. Hij was Dominicaan en werd in 1296 generaal der Orde, in 1298 kardinaal-bisschop van Sabina, later van Ostia, en in 1303, na de dood van Bonifatius VIII, paus. Hij was zeer vredelievend, hief in 1304 de ban op, door zijn voorganger tegen koning Philips IV den Schone van Frankrijk uitgesproken en verzachtte de bul „Clericis laicos” van Bonifatius VIII, zonder echter in onwaardige zwakheid te vervallen. Ook vereffende hij een geschil met koning Frederik van Sicilië over de betaling ener schatting aan de pauselijke stoel, maar het gelukte hem niet, de twisten in Rome te doen eindigen. Hij wordt door de Kerk als zalige op 7 Juli vereerd.
Dat hij vergiftigd zou zijn, is onbewezen. Hij schreef commentaren op de bijbel en een boek over kerkelijke gebruiken.
Benedictus XII of Jacques Fournier, te Saverdun in Languedoc geboren, was een zoon van behoeftige ouders (gest. Avignon 25 Apr. 1342). Hij omhelsde de geestelijke stand en werd later abt van het Gisterciënser klooster te Frontfroide in het bisdom Narbonne. In 1317 zag hij zich benoemd tot bisschop van Pamiers en later van Mirepoix. Paus Johannes XXII verhief hem tot kardinaal-presbyter van St Prisca, waarna hij 30 Dec. 1334 te Avignon tot paus werd gekozen. Hij brak met de politiek van Johannes XXII en schonk vooral zijn aandacht aan religieuze belangen, bijzonder wat betreft de hervorming van de seculiere en reguliere clerus.
Hij is begonnen het pauselijk paleis te Avignon te bouwen, daar het hem onmogelijk was terug te keren naar Rome of Bologna. Als theoloog schreef hij dogmatische en exegetische werken.
Benedictus XIII was de naam van twee pausen. De eerste was de eerzuchtige Pedro de Luna, prof. in het Kerkelijk recht te Montpellier, uit een oud geslacht in Aragon gesproten (± 1334 - Peniscola 5 Mei 1423). Hij werd in 1375 kardinaal, en door Clemens VII belast met belangrijke zendingen, en onderscheidde zich door schranderheid, uitgebreide kennis en volharding.
Hij werd na de dood van Clemens, in 1394, te Avignon tot zijn opvolger gekozen, waardoor hij tegenover Bonifatius IX kwam te staan. Toen hij echter weigerde aan de beëindiging van het schisma te werken, zegden Frankrijk, Castilië en Navarra in 1398 de gehoorzaamheid op. Wel zocht hij zich in zijn waardigheid te handhaven, maar hij werd door den maarschalk Boucicault belegerd en tot 1403 in zijn paleis gevangen gehouden. Als bediende vermomd, nam hij de vlucht en wist ten slotte een reactie te zijnen gunste te bewerken, zodat in 1403 de obediëntie van Avignon hersteld werd. Nu zocht hij zich achtereenvolgens te handhaven tegen drie pausen van de Romeinse obediëntie, nl. Bonifatius IX, Innocentius VII en Gregorius XII.
Toen koning Karei VI bevel gaf, om hem in hechtenis te nemen, ontvluchtte hij naar Spanje, waarna zijn kardinalen zich met die van Gregorius XII verenigden, dezen en Benedictus op een concilie te Pisa (1409) vervallen verklaarden van hun waardigheid en hun keuze vestigden op Alexander V. Benedictus hield intussen een synode te Perpignan, waar Spaanse en enige Franse bisschoppen hem als den rechtmatigen paus erkenden en hem van alle schuld aan de bestaande verwarring vrijspraken. Behalve door Aragon en Castilië werd hij ook door Schotland en den graaf van Armagnac erkend. Hij hield zich hierdoor enige tijd staande en begeerde een mondgesprek met den Duitsen keizer, die zelf naar Perpignan reisde, om Benedictus het nederleggen zijner waardigheid aan te raden, en koning Ferdinand van Aragon over te halen, om hem niet langer in bescherming te nemen. Benedictus antwoordde met een weigering. Eindelijk werd hij 26 Juli 1417 door het concilie van Constanz als een verstoorder van de vrede der Kerk, als een meinedige en een ketter van zijn waardigheid ontzet, waarna Martinus V de pauselijke zetel beklom. Hij onderwierp zich niet aan dat vonnis, maar bleef in de kleine stad Peniscola nabij Valencia de titel dragen van paus.
Benedictus XIII, tweede paus van die naam, was Pietro Francesco Orsini (Gravina 2 Febr. 1649 - 21 Febr. 1730), een zoon van Ferdinand III Orsini, hertog van Gravina. Hij werd tegen de wil zijner ouders onder de naam Vincentius Maria Dominicaan en door Clemens X in 1672 tot kardinaal benoemd. Hij werd in 1675 aartsbisschop van Manfredonia, in 1680 bisschop van Cesena, in 1686 aartsbisschop van Beneventum en na de dood van Innocentius XIII, in 1724, paus. Hij deed pogingen om de weelde in het Vaticaan te beperken en riep in 1725 een synode bijeen, om de kerkelijke tucht te verbeteren. Bij die gelegenheid drong hij met alle kracht aan op het aanvaarden van de beroemde bul Unigenitus. Zijn bul Demissas preces van 6 Nov. 1724 gaf aanleiding tot hevige godgeleerde twisten, doordat hij daarin aandrong „de geheele leer van den heiligen Augustinus en Thomas, vooral de leer van de werking der eerste genade en van de verkiezing buiten alle verband met de goede werken, te verkondigen”.
Meer geleerde dan diplomaat, was hij in de staatkunde niet zeer gelukkig. Nauwelijks had hij Comacchio in bezit gekregen, toen keizer Karei VI de hertogdommen Parma en Piacenza, die men steeds als pauselijke leengewesten beschouwd had, voor rijkslenen verklaarde en ze aan den infant don Carlos toewees. De vrede met Sicilië en Sardinië kwam eerst door grote concessies tot stand. Te betreuren was de grote invloed, die de onwaardige en hebzuchtige gunsteling kardinaal Coscia op hem uitoefende. Zijn geschriften zijn in 1728 te Ravenna in 3 dln verschenen.
Benedictus XIV of Prospero Lorenzo Lambertini (Bologna 31 Mrt 1675 - 3 Mei 1758), een der geleerdste pausen en een uitstekend jurist, was de telg van een oud en aanzienlijk geslacht. Reeds in zijn jeugd maakte hij snelle vorderingen in verschillende wetenschappen en legde zich vervolgens toe op de studie van het kerkelijk en burgerlijk recht, zodat hij te Rome eerst als „advocatus consistorii” en daarna als „promotor fidei” werkzaam was. Hij bleef een ijverig voorstander der wetenschap en stelde geschiedkundige nasporingen en gedenktekenen der kunst op hoge prijs, zodat hij betrekkingen aanknoopte met de meest beroemde mannen van zijn tijd. In 1726 werd hij kardinaal, in 1727 bisschop van Ancona en in 1731 aartsbisschop van Bologna. In al die ambten onderscheidde hij zich door buitengewone ijver en nauwgezetheid. Toen in 1740, na de dood van Clemens, de kardinalen het niet eens konden worden over de keuze van een paus, zeide hij schertsende: „Waartoe al die moeite en ellende? Verlangt gij een heilige, kiest dan Gotti, een staatkundige, kiest dan Aldobrandini, en een goeden grijsaard, kiest dan mij!” Die woorden misten hun werking niet op het conclave: Lambertini werd met algemene stemmen gekozen.
Met schranderheid en overleg wist hij het aanzien van de Heilige Stoel te handhaven, en niet alleen de R.K., maar ook de Protestantse vorsten door zijn tactvol en tegemoetkomend optreden tevreden te stellen. De complete uitgave van zijn werken droeg hij op aan den Jezuïet Ëm. Avezedo. In de accommodatiestrijd tussen de Jezuïeten en Dominicanen besliste hij ten gunste der laatsten en veroordeelde in 1742 door de bul Ex quo singulari de Chinese riten. Hij deed bijzonder veel voor het kerkelijk leven, hervormde verschillende Romeinse Congregaties, gaf een nieuwe index uit en verbeterde de liturgische boeken. De wetenschappen vonden in hem eveneens een ijverigen beschermer.
Hij stichtte hogescholen te Rome en bevorderde de bloei der academie te Bologna. Hij hield een zorgvuldig toezicht op het verzamelen van overblijfselen der oude kunst. Verder liet hij de beste Ëngelse en Franse werken in het Italiaans vertalen, en op zijn bevel werd een catalogus in gereedheid gebracht van de handschriften, die zich in het Vaticaan bevonden. Hij begunstigde de vrijheid van handel, verbeterde de havens en liet moerassen droog maken. Zelf was hij een voorbeeld van vroomheid en zachtmoedigheid. Zijn werken zijn, verzameld in 12 dln, uitgegeven te Rome (1747-1751), in i>t dln te Venetië (1767) en in 17 dln te Prato (1839-1846).
Benedictus XV, geboren als Giacomo markies della Chiesa (Genua 21 Nov. 1854 - Rome 22 Jan. 1922), was paus van 1914-1922. Hij studeerde aan het gymnasium en de universiteit van Genua, aan de Gregoriana te Rome en werd de 21ste Dec. 1878 tot priester gewijd van het Collegio Capranica; daarna studeerde hij nog aan de Academie voor adellijke geestelijken en werd vervolgens verbonden aan het secretariaat voor „Buitengewone kerkelijke aangelegenheden”. Een tijd lang was hij secretaris der nunciatuur te Madrid en ging vandaar mee met kardinaal Rampolla naar Rome, waar hij aan het staatssecretariaat werd verbonden. In 1907 werd hij door Pius X tot aartsbisschop van Bologna en in Mei 1914 tot kardinaal verheven. Hij werd de 3de Sept. 1914 tot opvolger van paus Pius X verkozen. Zijn pontificaat stond geheel in het teken van Wereldoorlog I.
Met medewerking van zijn staatssecretaris Pietro Gasparri en inachtneming der strengste neutraliteit, trachtte hij de ellende en de verschrikkingen van het oorlogsgeweld te verzachten, nam maatregelen voor de krijgsgevangenen, zonder onderscheid van volk of godsdienst en trachtte door talrijke zendingen, ook na de oorlog, hongersnood te voorkomen. Bekend is zijn bemiddeling tot de vrede van 1 Aug. 1917. Onder zijn regering wies de morele invloed van het Vaticaan, het aantal landen dat bij de H. Stoel vertegenwoordigd was, steeg van 14 tot 25 (ook Nederland, Frankrijk en Engeland waren vertegenwoordigd). Zeer belangrijk voor het kerkelijk leven was de invoering van de Codex Juris Canonici (C.J.C.). In zijn encycliek „Maximum illud” verzette hij zich scherp tegen nationalistische tendenzen in de missiearbeid.
Tijdens zijn pontificaat werden 28 apost. vicariaten en 8 prefecturen opgericht. Hij richtte de congregatie voor de seminaries en universiteiten op en een voor de Oosterse Kerk. Hij stichtte te Rome ook het Oosters instituut. Tijdens zijn regering werd de verzoening met Italië voorbereid.
Lit.: F. X. Seppelt en K. Löffler, Papstgesch. v. d. Anfangen bis z. Gegenwart (München 1933); L.
Duchesne, Les premiers temps de 1’Etat pontifical (2e éd. 1904); G. Mollat, Les Papes d’Avignon (3e éd. 1920); M. Creighton, A history of the Papacy, I (New impr. 1904); L. Pastor, Gesch. der Papste, I (1925), XV (1930), XVI (i93*); A. de Waal, Der Neue Papst (Bened. XV) (1915); G. Goyau, Papauté et chrétienté sous Benoit XV (1922).