Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Afwezigheid

betekenis & definitie

Afwezig is hij die zich niet te zijner woonplaats bevindt. Op zichzelf genomen zijn aan afwezigheid geen rechtsgevolgen verbonden.

Dit wordt evenwel anders als de afwezigheid gepaard gaat met bepaalde omstandigheden. Naar gelang dezer omstandigheden dan kan, in NEDERLAND, de afwezigheid drie mogelijke rechtsgevolgen hebben (artt. 519-544 B.W.).1. Indien de afwezige voor zijn vertrek niet of niet voldoende orde op zijn zaken heeft gesteld of de door hem gegeven volmacht is vervallen en tevens aan voorziening in de waarneming van zijn belangen behoefte bestaat, kan de rechtbank van zijn woonplaats, op verzoek van belanghebbenden, een bewindvoerder benoemen om zijn goederen, geheel of gedeeltelijk te beheren en voor zijn belangen en rechten op te komen. Hiervoor is niet vereist dat zijn bestaan onzeker is; het is immers zeer goed mogelijk dat de afwezige door ziekte of gevangenschap verhinderd is zelf zijn belangen te behartigen. De bewindvoerder moet een inventaris maken, gerede en geïnde gelden storten in de consignatiekas, jaarlijks summiere rekening en verantwoording doen aan het Openbaar Ministerie van de rechtbank dip hem heeft benoemd en zich in het algemeen gedragen naar de bepalingen voor den voogd geschreven. Tenslotte zal hij rekening en verantwoording doen en de goederen afgeven, hetzij aan den teruggekeerden afwezige of aan diens vermoedelijke erfgenamen. Hij heeft recht op een beloning van 2½ pct der ontvangsten en 1½ pct der uitgaven.
2. Wordt gedurende lange tijd van of omtrent den afwezige niets vernomen, dan is het vermoeden gerechtvaardigd dat hij wel overleden zal zijn en kan de rechtbank van zijn woonplaats op verzoek van belanghebbenden verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden bestaat. De rechtbank stelt in het vonnis de dag vast waarop de afwezige wordt vermoed overleden te zijn. De hier toepasselijke termijn is 10, 5 of 1 jaar, afhankelijk van in de artt. 523 en 526 B.W. omschreven omstandigheden. Na de eerste wereldoorlog was de wet van 26 Mrt. 1920, Stbl. 148 nodig om deze bijzondere omstandigheden nader aan te vullen, men mag verwachten dat thans, na de tweede wereldoorlog, te dezer zake opnieuw speciale regelingen nodig zullen blijken. — Na de rechterlijke verklaring van vermoedelijk overlijden zijn de vermoedelijke erfgenamen van den afwezige bevoegd zijn goederen in bezit te nemen. Zij moeten echter zekerheid stellen voor het behoorlijk beheer dier goederen en hun eventuele teruggave, voor het geval dat de afwezige wederkeert. Hun rechtspositie wordt door de wet in het algemeen vergeleken met die van een vruchtgebruiker.
3. Wanneer 30 jaren zijn verlopen sedert de dag van het vermoedelijk overlijden of 100 jaren na de geboorte van den afwezige, vervallen de beperkingen waaraan de vermoedelijke erfgenamen gebonden waren. De verplichting tot zekerheidsstelling vervalt en zij mogen nu de onroerende goederen van den afwezige gaan verdelen, verkopen en bezwaren.

Los van bovenstaande regelingen staan de bepalingen in de artt. 549-551 B.W., die aan de echtgenote van een afwezige die gedurende 10 volle jaren van zijn woonplaats afwezig is, zonder dat enige tijding van zijn leven of dood is ontvangen, veroorloven, op daartoe bekomen verlof van de rechtbank een nieuw huwelijk aan te gaan. De genoemde wet van 26 Mrt 1920 heeft ook deze termijn in bijzondere omstandigheden tot i jaar verkort. De ontbinding van het bestaande huwelijk heeft eerst plaats door het sluiten van het nieuwe (art. 254 B.W.) en is dus niet het gevolg van de afwezigheid als zodanig. Na dit tweede huwelijk van de achtergebleven echtgenote kan ook de afwezige van zijn kant een ander huwelijk aangaan.

Wat er moet gebeuren met rechten die opkomen aan een afwezige wiens bestaan onzeker is, regelt de wet in de artt. 545-548 B.W.

In verband met de omstandigheden in Nederland na de bezetting en de bevrijding, zijn ook met betrekking tot de afwezigheid bijzondere regelingen getroffen, welke ten dele bovengenoemde artikelen van het B.W. tijdelijk buiten werking stellen, zie Besluit van 17 Sept. 1944 (Besluit Herstel Rechtsverkeer, Stbl. no. E. 100) art. 84 e. v.

PROF. MR H. R. HOETINK

Lit.: Asser-Scholten, Familierecht (Zwolle 1946).

De afwezigheid wordt in het BELGISCH Burgerlijk Wetboek geregeld door de artt. 112-143.

Door afwezigheid verstaat men in het Belgisch recht de juridische toestand die geschapen wordt telkens wanneer een persoon van zijn domicilie of verblijfplaats verdwenen is, zonder dat men nog tij ding van hem heeft ontvangen, zodat men niet weet of hij dood is of levend (art. 115 B.W.). Het grote gevolg, waartoe de afwezigheid aanleiding geeft, is de onzekerheid waarin de goederen en de belangen van den afwezige zich bevinden. De wet houdt zich dan ook met deze belangen bezig en verdeelt de afwezigheid daarom in drie periodes die verschillende rechtsgevolgen hebben: 1. een tijdperk van vermoeden van afwezigheid; 2. de periode van verklaring van afwezigheid en voorlopige inbezitstelling der vermoedelijke erfgenamen; 3. de periode van de definitieve inbezitstelling.

1. Vermoeden van afwezigheid: deze periode duurt minstens 11 of 5 jaar naar gelang de betrokken persoon een volmacht heeft nagelaten of niet. Zij begint te lopen van de verdwijning of laatste tijding van den afwezige af, tot op het ogenblik dat de verklaring van afwezigheid wordt uitgesproken door de rechtbank, op verzoek van de belanghebbende partijen. De maatregelen, die noodzakelijk tijdens deze periode moeten worden getroffen, worden genomen met het oog op de bewaring van de goederen van den afwezige en de behartiging van zijn belangen. Het is de rechtbank van eerste aanleg van de laatste woonplaats van den verdwenen persoon die uitspreekt; op voorwaarde evenwel dat er geen mandataris meer zou optreden. De rechtbank kan alle maatregelen bevelen die door de noodzakelijkheid geboden zijn. Bij het openvallen van een nalatenschap waarin de afwezige belang heeft en die vóór zijn afwezigheid is opengevallen, duidt de rechtbank op verzoek van de meest gerede partij een notaris aan om hem te vervangen bij de boedelbeschrijvingen, rekeningen, verdelingen en vereffeningen (art. 113).
2. Verklaring van afwezigheid: dit tijdperk begint met het vonnis dat door de rechtbank wordt uitgesproken 11 of 5 jaar na het vermissen van den betrokken persoon. De uitspraak wordt verleend een jaar na het instellen van de vordering tot verklaring van afwezigheid; deze vordering zelf mag slechts gedaan worden 4 of 10 jaar na de vermissing naargelang er geen of wel een volmacht was, en dient gedaan onder de vorm van een verzoek (art. 860 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtspleging). Het voornaamste gevolg van de verklaring van afwezigheid is de mogelijkheid, die aan de belanghebbenden verschaft wordt, zich in het voorlopig bezit van de goederen van den afwezige te doen plaatsen. Het wordt aan de rechtbank verzocht hetzij in dezelfde procedure of daarna en kan alleen bekomen worden door de vermoedelijke erfgenamen op de dag van het begin van de afwezigheid. Het is een soort bewaargeving van bijzondere aard, want de inbezitgestelden oefenen het beheer uit op deze goederen, zonder verplichting zekerheid te stellen tot waarborg van het beheer en ze mogen de inkomsten genieten; behalve zekere verplichtingen waartoe ze gehouden zijn, opgelegd met het oog op een mogelijke terugkeer van den afwezige. Merk op, dat de echtgenoot die in gemeenschap van goederen gehuwd is en die de voortzetting van de gemeenschap verkiest, zelf het beheer van de goederen op zich kan nemen vóór alle anderen.
3. Definitieve inbezitstelling: ze grijpt plaats hetzij als de afwezigheid 30 jaar heeft voortgeduurd sinds de voorlopige inbezitstelling of sinds dat de in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoot het beheer van de goederen van den afwezige op zich heeft genomen, hetzij na verloop van 100 jaar sedert de geboorte van den afwezige (art. 129). De definitieve inbezitstelling wordt verzocht bij verzoekschrift (art. 859 van het W.v.B.R.). Het gevolg van de uitspraak is, dat de definitieve inbezitstelling gelijkstaat met het openvallen van de nalatenschap, en dat de voorlopig inbezitgestelden de definitieve inbezitstelling verkrijgen zonder dat de echtgenoot, die in gemeenschap van goederen gehuwd is, zulks kan beletten.

De afwezigheid van den man heeft belangrijke gevolgen op de handelingsbekwaamheid van de vrouw. Want ingevolge de wet van 20 Juli 1932 kan de vrouw, ingeval van afwezigheid van den man, zonder zijn machtiging en zonder deze van de rechtbank in recht verschijnen en verbintenissen aangaan (art. 222 van het B. W.) en zelfs een beroep, nijverheids- of handelsbedrijf uitoefenen (art. 223a van het B. W.). Bovendien kan ze voor de behoeften van het huishouden zekere bedragen in ontvangst nemen die aan den vermisten echtgenoot verschuldigd zijn, echter mits machtiging van den vrederechter, die het bedrag bepaalt (art. 2i4i van het B. W.).

De afwezigheid neemt een einde:

1. door de terugkeer van den afwezige of het bewijs dat deze nog in leven is;
2. door het bewijs van overlijden van den afwezige.

In beide gevallen houdt de onzekerheid op, en is het gemeen recht opnieuw van toepassing.

PROF. DR A. KLUYSKENS.

< >