Reeds in het begin van de 17de eeuw werden door middel van actiën of aandelen in ons land maatschappijen opgericht, welke de uitrusting van koopvaarders ten doel hadden. Sommige van deze ondernemingen deden zulke goede zaken, dat zij jaarlijks uitkering konden doen van l/3, de helft en zelfs ¾ van het gestorte kapitaal, zodat de waarde dier actiën zeer sterk rees.
Te Parijs was in 1718 een handelmaatschappij opgericht, welke winsten wenste te behalen door exploitatie van het toenmalige Franse gebied aan de Mississippi (Mississippi-compagnie). Oprichter was de Schot John Law, die door den hertog van Orléans, regent van Frankrijk, in dienst was genomen om orde te brengen in de berooide financiën van de Staat. Law wist van de voordelen dezer maatschappij zo hoog op te geven, dat niet alleen die actiën, aanvankelijk ten bedrage van 100 millioen livres, gretig genomen weiden en er vervolgens nog veel meer werden geplaatst, maar ook, dat die actiën tegen meer dan twintigmaal de oorspronkelijke koopsom werden verkocht. Een algemene actiewoede maakte zich van Frankrijk meester. Maar toen die papieren, welke ten dele slechts denkbeeldige waarde bezaten, zó hoog waren gestegen, dat er moeilijk kopers te vinden waren en er daarenboven allerlei oneerlijke praktijken aan de dag kwamen, waarbij tevens bleek, dat de grondslagen van de zaak niet deugden, daalden zij met grotere snelheid dan zij waren geklommen. Men begon te begrijpen, dat zulk een actiehandel slechts windhandel was.Hetzelfde verschijnsel openbaarde zich elders. In Londen werd in 1719 de Zuidzee-compagnie opgericht, in Amsterdam trachtte men, maar door tegenwerking der magistraat tevergeefs, een assurantie-compagnie te stichten. Toen gebeurde het te Rotterdam. De inschrijving vond zó veel belangstelling, dat het getal actiën, te zamen 120 tonnen gouds bedragende, verdubbeld werd en men de volgende dag reeds 150 pet voor de ingetekende kapitalen kon verkrijgen. Verschillende andere steden volgden, zoals Middelburg, Delft, Gouda, Hoorn enz. Het was menigmaal niet de bedoeling, de plannen werkelijk uit te voeren. Men wilde slechts handel drijven in aandelen. Allerlei dwaze plannen ontstonden: zo wilde Middelburg handel drijven „over de gehele wereld”, Naarden begeerde tabak te telen in het Gooi, Utrecht dacht door het graven van een kanaal Amsterdam te overvleugelen. Spoedig openbaarden zich allerlei kwade praktijken. Toen begon ook hier de snelle daling, welke vele gezeten familiën ongelukkig maakte. Huizen, buitenplaatsen, paarden en rijtuigen moesten verkocht worden, terwijl anderen, die zich te juister tijd van hun actiën hadden ontdaan, grote schatten hadden verworven.
Deze dwaze actiënhandel werd o.a. door Pieter Langendijk in het blijspel Quincampoix of de Windhandelaars belachelijk gemaakt.
DR L. G. J. VERBERNE
Lit.: E. J. J. van der Heyden, De ontwikkeling van de naamloze vennootschap in Nederland vóór de codificatie (Diss. Amsterdam 1908); Groene velt, De economische crisis van het jaar 1720 (Groningen 1940)-