Ypsilantis is de naam van een Grieksch Fanariotengesiacht, hetwelk beweerde afkomstig te zijn van de Comnenussen, keizers van het bijzantijnsche rijk. Alexander Ypsilantis, geboren in 1725, was dragoman of tolk bij de Porte en van 1774 tot 1782 hospodar van Walachije, waar hij een wetboek invoerde. Kort vóór het uitbarsten van den Oostenrijksch-Russisch-Turkschen oorlog van 1790 werd hij voor de tweede maal tot hospodar van Walachije benoemd en liet zich als gevangene wegvoeren naar Brünn, waar hij tot aan den Vrede van Jassy (1792) vertoefde. Na zijn terugkeer te Constantinopel kwam hij door zijn plan, om door zamensmelting van de Grieken met de Turken een nieuw volk te doen ontstaan, in verdenking bij de Porte en werd in 1805 gemarteld en ter dood gebragt. — Zijn zoon Constantijn koesterde reeds in zijne jeugd het voornemen, Griekenland met 8000 man te bevrijden, doch de zamenspanning werd ontdekt, en hij vlugtte naar Weenen.
Nadat hij vergiffenis van den Sultan verkregen had, keerde hij naar Constantinopel terug, werd dragoman der Porte en in 1799 hospodar van Moldavië en kort daarna van Walachije. Toen hij in 1805 deze betrekking verloor, vertrok hij naar Petersburg, maar keerde in 1806 aan het hoofd van 20000 Russen terug naar Boekharest, waar hij een Grieksch vrijkorps verzamelde, de Serben tot opstand aanspoorde en wederom het voornemen opvatte om Griekenland te bevrijden. De Vrede van Tilsit noodzaakte hem echter, in Rusland eene wijkplaats te zoeken. Hier ontving hij verlof om zich te Kiew te vestigen en overleed aldaar in 1816. — De oudste van zijne vijf zonen, Alexander genaamd en geboren te Constantinopel den l2den December 1792, volgde zijn vader naar Petersburg (1805), trad er in 1809 in dienst bij de Keizerlijke garde te paard en onderscheidde zich in de veldtogten van 1812 en 1813. Keizer Alexander I benoemde hem in 1814 tot kolonel en tot zijn adjudant, en in 1817 tot generaal-majoor en belastte hem met het kommando over eene brigade hussaren. Tegen het einde van 1820 plaatste hij zich aan het hoofd der Hetaerie.
In strijd met zijn wensch werd de opstand van Theodoor Wladimiresco (Januarij 1821), een verzet tegen de onderdrukkingen der Bojaren, door de vurigste leden der Hetaerie beschouwd als het sein tot een opstand tegen de Turken, en Ypsilantis zag zich genoodzaakt, den 6den Maart 1821 tot hulp der Hetaerie een inval te doen in Moldavië. De verwachte opstand der Grieken in geheel Turkije bleef intusschen achter, Rusland veroordeelde de onderneming en ook onder de Walachen vond Ypsilantis weinig geestdrift voor zijne zaak. bij het klooster Dragasjan moest hij den 19den Junij 1821 het onderspit delven voor de Turken; hij vlugtte niet zijn broeder Nicolaus naar Siebenbürgen, werd er door de Oostenrijksche regéring in hechtenis genomen, bleef gevangen eerst in de vesting Munkacs in Hongarije en vervolgens te Theresiënstadt en werd eerst in 1827 door tusschenkomst van Rusland op vrije voeten gesteld en naar Verona verwezen. Hij overleed echter op de reis derwaarts te Weenen den 31sten Januarij 1828. — Zijn jongere broeder Demetrius, geboren den 25sten December 1793, onderscheidde zich in Russische krijgsdienst, vooral in den veldtogt van 1814, en vertrok in het voorjaar van 1821 op last van zijn broeder naar Morea, om er zich aan het hoofd van den opstand te plaatsen, maar zag zich daar door afgunstige aanzienlijken en vooral door de partij van Maurocordatos in zijne bewegingen belemmerd. Hij nam intusschen op roemrijke wijze deel aan onderscheidene krijgsverrigtingen en werd weldra tot voorzitter van het Wetgevend Ligchaam benoemd. Na een vruchteloozen veldtogt naar Midden-Griekenland in 1822 en nadat zijne poging, om in de tweede Nationale Vergadering te Astros, in Maart 1823, aan de oorlogspartij de meerderheid te bezorgen, mislukt was, keerde hij tot het ambteloos leven terug, totdat de president Capo d’Istrias hem in Januarij 1828 tot bevelhebber der Grieksche troepen in Oost-Griekenland benoemde. Hij nam echter in October 1831 zijn ontslag en overleed te Weenen den 3den Januarij 1832.