Yperen (Ypres), eene oude, tot voor korten tijd sterke vesting en de hoofdstad der Belgische provincie West-Vlaanderen, ligt aan de Yperle en aan een zijtak van den spoorweg van Kortrijk (Courtray) naar Poperinghe, alsmede aan een kanaal, dat haar met Brugge, Ostende en Nieuwpoort verbindt. Er zijn vier kerken, waaronder zich de fraaije hoofdkerk van St. Maarten bevindt, eene der schoonste van België, uit de 13de eeuw, met praalgraven van onderscheidene bisschoppen, — voorts een antiek raadhuis, te voren het gebouw van het gild der lakenwevers, met merkwaardige schilderijen, — een ouden burgt met een rijk versierden gevel, — eene schoone door Lodewijk XIV gebouwde fontein op de markt, eene school van middelbaar onderwijs, eene openbare boekerij, een muséum van schilderijen, eene verzameling van oudheden en wapenen, onderscheidene hospitalen, een levendige handel en omstreeks 16000 zielen. Tot de takken van nijverheid behoort er vooral het vervaardigen van kant.
Cornelius Jansen, de stichter van de secte der Jansenisten, is in 1635—1638 bisschop van Yperen geweest. — Yperen was in de Middeneeuwen slechts een kasteel, hetwelk in 800 door de Noormannen werd verwoest, maar door Boudewijn II van Vlaanderen wederom opgebouwd en versterkt. Onder zijne opvolgers breidde de stad rondom dit kasteel zich uit. Ten tijde van Philippus van Bourgondië, die ten behoeve der versterking de lakenwevers uit de voorsteden deed verhuizen, ging in Yperen, vroeger een middenpunt van nijverheid met 200000 inwoners, dat bedrijf nagenoeg geheel verloren. In 1584 werd de stad door Alexander Farnese voor Philippus II, in 1648 door de Franschen onder Condé en in 1649 door de Spanjaarden onder aartshertog Leopold veroverd , en in 1658 door Turenne belegerd. Wél verviel de stad door den Vrede der Pyreneën weder aan Spanje, doch reeds in 1678 werd zij door Lodewijk XIV bemagtigd, die haar bij den Vrede van Nijmegen behield. In 1715 werd zij eene van de barrièresteden, zoodat zij tot 1744 voorzien bleef van eene Nederlandsche bezetting. Jozef II deed in 1781 hare vestingwerken tegelijk met die der overige barrièresteden sloopen, en den 17den Junij 1794 viel de stad na eene korte belegering in handen van de Franschen onder Pichegru. Na den Vrede van 1815 werden de vestingwerken op nieuw versterkt, maar in den jongsten tijd nutteloos verklaard.