Whewell, een beroemd Engelsch geleerde, geboren te Lancaster den 24sten April 1794, studeerde te Cambridge, werd daarop leeraar in de wiskunde en maakte zich bekend door zijne handboeken over statica en mechanica, bijv. door zijn „Mechanica] Euclid (6de druk, 1843)”. In 1828 zag hij zich benoemd tot hoogleeraar in de mineralogie, maar reeds in 1833 legde hij deze betrekking neder. In 1841 werd hij master van het Trinity college en in 1855 vice-kanselier der universiteit.
Hij overleed te Cambridge den 5den Maart 1866. Van zijne geschriften vermelden wij: „Astronomy and general physics, considered in reference to natural theology (1834)”, — „History of the inductive Sciences (1837, 3 dln; 3de druk, 1857)”, — „Philosophy of the inductive Sciences (1840, 2 dln)”, — en „History of scientific ideas (3de druk, 1858—1861, 2 dln)”. Sedert 1838 was hij werkzaam als hoogleeraar in de zedekunde aan de universiteit en schreef: „Elements of morality including polity (1845; 2de druk, 1864)”, — „Lectures on systematic morality (1846)”, — en „Lectures on the history of moral philosophy in England (1852)”, terwijl hij eene uitgave leverde van „De jure belli et pacis” van Hugo de Groot en eene Engelsche vertaling van „Hermann und Dorothea” van Göthe en van „Frau Professorin” van Auerbach.