Wadaï, een koningrijk in het oostelijk gedeelte van Soedan, een der best-ingerigte Staten van het Afrikaansche binnenland, strekt zich uit van 18°30' tot omstreeks 22° O. L. van Greenwich en van 9—17° N. B., doch met zeer onregelmatige grenzen. In het noorden paalt Wadaï aan de Woestijn, in het oosten aan Darfoer, in het zuiden aan onafhankelijke Negerstaten en in het westen aan Bagirmi en Kanem, en telt op ongeveer 4000 □ geogr. mijl 21/2 tot 3 millioen inwoners. Rekent men daarbij de schatpligtige landen, het Fittri gebied, Kanem, gedeelten van Bahr el Ghasal en Borkoe, Roenga en Koeti, dan verkrijgt men eene uitgebreidheid van ruim de dubbele grootte en eene vermeerdering van l1/2 tot 2 millioen inwoners. De grond is er niet zeer vruchtbaar wegens gebrek aan water, vooral in het noorden.
Het midden des lands echter en het oostelijk gedeelte, waar onderscheidene rivieren ontspringen, zijn mild besproeid en daardoor veel vruchtbaarder. Gemelde rivieren zijn intusschen alleen in den regentijd van water voorzien, doch men vindt dit laatste ook in het drooge jaargetijde ter diepte van 1 of 2 Ned. el in hare beddingen. Den plantengroei kan men er geenszins schraal noemen. Men vindt er tamarindeboomen, sycomoren, doem- en deleppalmen, lotus- en heglygboomen (Balanites aegyptiaca) en aan den noordelijken zoom ook dadelpalmen. Tot de merkwaardigste voedingsgewassen behooren er: tarwe, rijst en Pennisetum typhoïdeum, — voorts heeft men er watermeloenen, kalebassen, uijen, roode peper, koriander, moorengierst, maïs, boonen, katoen enz. Struisvogels zijn er in menigte, en hier en daar worden groote hoeveelheden ivoor verkregen. In de nabijheid der Batha-rivier heeft men den tweehoornigen rhinoceros. De bevolking bestaat in het noordelijk gedeelte hoofdzakelijk uit Tibboe’s en in het zuiden uit Negers, en tusschen deze zijn de Arabieren ingedrongen.
De beheerschers des lands zijn de Maba, die alle edele stammen des lands omvatten en wier vrouwen uitsluitend het regt hebben, het leven te schenken aan een Koning, zodat geen prins den troon kan beklimmen, indien zijne moeder niet tot de Maba behoort. Arabieren zijn er in grooten getale aanwezig; zij worden verdeeld in kameelfokkers en runderfokkers. De nijverheid is er van geen belang. De huizen zijn gebrekkig gebouwd en ingerigt, en alle handwerken zijn er in handen van bewoners van Bagirmi en Bornoe. De Koning drijft er handel, en deze wordt daardoor alleenhandel.
Er zijn drie wegen, waarlangs uitvoer plaats heeft: de eerste loopt noordwaarts over Koefara naar Bengasi aan de Middellandsche Zee en naar Egypte en langs dezen worden slaven en struisvederen uitgevoerd, — de tweede over Borkoe en Tibesti naar Tripolis, — en de derde door Darfoer naar de Nijl. — Men heeft in Wadaï een geregeld bestuur, en zijne geschiedenis neemt een aanvang in het midden der 17de eeuw. De stichter des rijks is Abd el Kerim, een nakomeling der Abassiden, die er, door de Maba en de Arabieren ondersteund, den Islam invoerde (1715). Onder zijne opvolgers is de geschiedenis van Wadaï eene reeks van oorlogen, slavenjagten en bloedige geweldenarijen, vooral onder de regéring van sultan Mohammed Sjerif, die in 1857 Vogel, den eersten Europeaan die zich in Wadaï waagde, deed ter dood brengen. Zijn zoon en opvolger Ali, die tegenwoordig de teugels van het bewind in handen houdt, is een uitmuntend vorst, die in 1873 Gustav Nachtigal op eene gastvrije wijze bejegende.