Wackernagel (Karl Heinrich Wilhelm), een verdienstelijk dichter en taalkenner, geboren te Berlijn den 23sten April 1806, studeerde aldaar in de letteren en schreef reeds als student: „Spiritualia theotisca (1827)”, — „Das Wessobrunner Gebet und die Wessobrunner Glossen (1827)”, — en „Gedichte eines fahrenden Schülers (1828)”. Van 1828—1830 woonde hij als privaatdocent te Breslau, doch keerde in 1831 terug naar Berlijn, waar hij zijne „Geschichte des deutschen Hexameters und Pentameters bis auf Klopstock (1831)” in het licht deed verschijnen en Simrock's vertaling van de gedichten van Walther von der Vogelweide van annotatiën voorzag. Na vruchtelooze pogingen om in Pruissen eene betrekking te erlangen, werd hij in 1833 professor in de Duitsche taal en letterkunde aan het paedagogicum te Basel, zag er zich in 1854 tevens gekozen tot lid van den Grooten Raad, en overleed aldaar den 21sten December 1869.
Hij leverde eene (onvoltooide) uitgave van den „Schwabenspiegel (1840)”, — een „Deutsches Lesebuch (1835—1836 en later, 4 dln)”, — „Alfranzösische Lieder und Leiche (1846)”, — „Vocabularius optimus (1847)”,— „Geschichte der deutschen Literatur bis zum Dreiszigjährigen Krieg (1848—1856, 3 dln; supplement, 1872; 2de druk, 1877)”, — „Reinauer Naturlehre (1851)”, — „Die deutsche Glasmalerei (1855)”, — „Die Umdeutschung fremder Wörter (1861)", — „Beiträge zur vergleichenden Mythologie (1860)”, — „Die Lebensalter. Ein Beitrag zur vergleichenden Sittenund Rechtsgeschichte (1862)”, — „Altdeutsches Handwörterbuch (1861; 5de druk, 1878)”, — „Pompeji (3de druk, 1870)”, — „Sevilla (1854; 2de druk, 1870)”, — „Neuere Gedichte (1842)”, — „Zeitgedichte (1843)”,— „Weinbüchlein (1845)”, — en „Kleine Schriften (1874—1875, 3 dln)”. Uit zijne nagelatene papieren verschenen nog: „Poetik, Rhetorik und Stilistik (1873)”, — „Johann Fischart von Straszburg und Basels Antheil an ihm (1870)”, — en „Altdeutsche Predigten und Gebete aus Handschriften (1876)”. — Zijn oudere broeder Karl Eduard Philipp Wackernagel, geruimen tijd directeur der nijverheidsschool te Elberfeld en overleden te Dresden den 21sten Junij 1877, heeft desgelijks onderscheidene werken ter perse gelegd, zooals: „Auswahl deutscher Gedichte für höheren Schulen (1832; 6de druk, 1874)”, — „Deutsches Lesebuch (1845, 4 dln)”, — „Das deutsche Kirchenlied von Luther bis N. Hermann (1841, 2 dln)”, — „Bibliographie und Geschichte des deutschen Kirchenlieds (1855)”, — en „Das deutsche Kirchenlied bis zum 17 Jahrhundert (1863—1877, 5 dln)”.
