Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wächter

betekenis & definitie

Wächter. Onder dezen naam vermelden wij:

Georg Philipp Ludwig Leonhard Wächter, als schrijver onder den naam van Veit Weber bekend. Hij werd geboren den 25sten November 1762 te Uelzen, studeerde te Göttingen in de theologie, nam in 1792 met het Hannoveraansche leger deel aan den veldtogt tegen Frankrijk, werd bij Mainz gewond en aanvaardde in 1798 de betrekking van leeraar aan een opvoedingsgesticht, hetwelk vervolgens van 1814 tot aan zijn dood onder zijne leiding bleef. Hij overleed den llden Februarij 1837. Vooral zijne „Sagen der Vorzeit (1787— 1799, 7 dln; 3de druk, 1840, 8 dln)” vonden grooten bijval. Van zijne overige geschriften noemen wij: „Holzschnitte (1793)”, — „Historien (1794)”, — en „Wilhelm Teil (1804)”.

Karl Georg von Wächter, een verdienstelijk Duitsch regtsgeleerde, geboren te Marbach aan de Neckar den 24sten December 1797. Hij studeerde te Tübingen en te Heidelberg, werd in 1819 „Oberjustizassessor” bij het Hof van Appél te Eszlingen, maar zag zich nog in datzelfde jaar tot hoogleeraar in de regten te Tübingen benoemd. In 1833 begaf hij zich in die betrekking naar Leipzig, maar keerde in 1836 naar Tübingen terug, waar hij tevens het ambt van kanselier der universiteit aanvaardde. Ook vertegenwoordigde hij deze bij de vergadering der Standen, waar hij' in 1839 en in 1845 voor den tijd van zes jaren tot voorzitter werd benoemd. Ten gevolge eener grondwetsverandering (1849) hield hij op, lid der Kamer te wezen, legde in 1851 wegens geblekene oneenigheid met de regéring het ambt van kanselier neder en vertrok als voorzitter van het Hooge Hof van Appél der vier Vrije Steden naar Lübeck. In het najaar van 1852 echter begat hij zich als hoogleeraar en geheim Hofraad naar Leipzig, waar hij vervolgens kanselier werd der universiteit, lid van den Staatsraad en in 1872 geheimraad in werkelijke dienst. Van zijne geschriften vermelden wij: „Lehrbuch des römisch-deutschen Strafrechts (1825—1826, 2 dln)”, — „Abhandlungen aus dem Strafrecht (1835)”, — „Handbuch des in Würtemberg geltenden Privatrechts (1839—1851,2 dln)”, — „Gemeines Recht Deutschlands, insbesondere gemeines deutsches Strafrecht (1844)”, — „Beiträge zur deutschen Geschichte, insbesondere zur Geschichte des deutschen Strafrechts (1845)”, — „Der Entwurf eines bürgerlichen Gesetzbuchs für das Königreich Sachsen (1853)”, — „Das Königlich Sächsische und das Thüringische Strafrecht (1857—1858)”, — „Die bona fides, insbesondere bei der Ersitzung des Eigenthums (1871)”, — en „Beilagen zu Vorlesungen über das deutsche Strafrecht (1877)”.

< >