Onder dezen naam vermelden wij:
Een beroemd geslacht van bronsgieters te Nürnberg, dat in de 15de en 16de eeuw leefde en in drie geslachten op het gebied der bronsgieterij veel voortreffelijks heeft voortgebragt.
Van zijne leden vermelden wij: Herman Vischer de Oudere. Deze kwam in 1453 als smidsgezel in Nürnberg en verwierf er het meesterschap. Hij goot groote bronzen voorwerpen, vooral dekplaten voor grafstenen. Men kent van hem: de doopfont (van 1457) in de parochiekerk te Wittenberg, dekplaten voor de graven van George I, bisschop van Bamberg, van onderscheidene domheeren van Bamberg en van bisschop Siegmund van Würzburg (in de vorstelijke kapel in den dom te Meiszen), en, mede hier ter plaatse, het praalgraf van Frederik de Strijdbare, keurvorst van Saksen. Hij overleed te Nürnberg in 1487.
— Peter Vischer de Oudere, een zoon van den voorgaande en geboren te Nürnberg omstreeks het jaar 1455. Hij werd meester in 1489 en aanvaardde de gieterij van zijn vader. Zijne talrijke kunstgewrochten zijn over geheel Duitschland verspreid, maar niet ten volle bekend. Hij werkte zamen met den beeldhouwer Adam Krafft, zoodat deze laatste de modellen vervaardigde voor het gietwerk. Voorts had hij 5 zonen, die allen tot kunstenaars werden opgeleid, zoodat zij na het overlijden van Krafft vreemde hulp konden missen.
Men kent van dezen Vischer: het standbeeld van Otto IV van Henneberg in de kerk te Römhild, — de praalgraven van onderscheidene bisschoppen en domheeren in den dom te Bamberg, vijf dekplaten voor graven in de vorstelijke kapèl te Meiszen, andere in den dom te Breslau en in dien te Krakau, het grootsche, rijke praalgraf van aartsbisschop Ernst in den dom te Magdeburg, dat van graaf Herman VIII van Henneberg en van zijne gemalin in de kerk te Hechingen. Zijn meesterstuk is het vermaarde praalgraf van den Heiligen Sebaldus in den Sebalduskerk te Nürnberg naar een later gewijzigd ontwerp van Krafft en door Vischer met hulp zijner zonen in 1516-1519 vervaardigd.
Later leverde hij standbeelden voor het praalgraf van keizer Maximiliaan I in de Hofkerk te Innsbruck, een prachtig traliewerk, door de gebroeders Fugger te Augsburg besteld, maar door den Raad van Nürnberg gekocht en in de zaal van het stadhuis geplaatst, eene dekplaat voor de begraafplaats der familie Wigerinck in de Maria-kerk te Lübeck, eene gedachtenisplaat ter eere van Henning Goden in den dom te Erfurt, en onderscheidene bronzen grafschriften. Hij overleed den 7den Januarij 1529.
— Herman Vischer de Jongere, den oudsten zoon van den voorgaande, geboren in het laatst der 15de eeuw. Deze werkte onder de leiding van zijn vader, maar oefende zich tevens in het teekenen en modelléren. Nadat de gebroeders Fugger een prachtig traliewerk in ltaliaanschen trant besteld hadden, begaf hij zich in 1515 naar Italië. Hij vervaardigde o. a. het standbeeld eener Madonna in de Sebalduskerk te Nürnberg, doch overleed reeds in 1516.
— Peter Vischer de Jongere, een zoon van Peter Vischer de Oudere en geboren in het laatst der 15de eeuw. Ook hij vormde zich tot kunstenaar en onderscheidde zich door zijne klassieke opleiding, door verbeeldingskracht en vindingrijkheid. Hij vergezelde zijn broeder Hermann naar Italië en vervaardigde modellen voor groote gietwerken. Slechts kleine groepen en relièfs, benevens eene statuette van Apollo, zijn van hem bekend. Hij overleed in 1528.
— Hans Vischer, een broeder der beide voorgaanden en een uitstekend werkman, die het opzigt had op het gieten, ciseléren en montéren der groote kunstgewrochten. Na den dood van zijn vader kwam hij aan het hoofd der werkplaats en voltooide naar de door zijn broeder Peter achtergelatene modellen en teekeningen onderscheidene groote werken, zooals: het praalgraf van Margaretha Rudingerin in de kerk te Aschaffenburg, dat van een tweetal keurvorsten van Brandenburg in den dom te Berlijn en dat van keurvorst Johann I de Bestendige in de slotkerk te Wittenberg. Voorts leverde hij dekplaten voor graven van domheeren te Bamberg, voor leden van het Keurvorstelijk Huis van Saksen in den dom te Meiszen, het praalgraf van bisschop Siegmund in den dom te Merseburg, enz.
— Friedrich Theodor Vischer (sedert 1877 von Vischer), een uitstekend beoefenaar der schoonheidsleer, tot de school van Hegel behoorend. Hij werd geboren den 30sten Junij 1807 te Ludwigsburg, studeerde te Stuttgart, Blaubeuren en Tübingen in de godeleerdheid, werd in 1830 vicaris te Horrheim bij Vaihingen, was van 1833 tot 1836 repetitor te Tübingen, vestigde er zich als privaatdocent en werd er in 1837 buitengewoon en in 1844 gewoon hoogleeraar. Toen echter zijne vrijzinnige intreê-oratie in het licht verscheen, werd hij door den minister Schlayer voor den tijd van twee jaren geschorst. In het voorjaar van 1848 werd hij afgevaardigd naar de Nationale Vergadering, behoorde er tot de linker zijde, volgde het Rompparlement naar Stuttgart en vertrok in 1855 als leeraar naar het poly-technicum te Zürich waar hij in 1877 het emeritaat ontving en in den adelstand opgenomen werd.
Zijn hoofdwerk is: „Aesthetik oder Wisschenschaft des Schönen (1847-1858, 3 dln)”, — voorts schreef hij: „Ueber das Erhabene und Komische (1837)”, — „Kritische Gänge (1844, 2 dln; nieuwe reeks, 1860-1875, 6 dln)”, — „Goethe’s Faust. Neue Beiträge zur Kritik des Gedichts (1875)”, — „Faust. Der Tragödie dritter theil (1802)”, — „Der deutsche Krieg 1870-1871, ein Heldengedicht (4de druk, 1874)”, — en „Epigramme aus Baden-Baden (1867)”.
— Wilhelm Vischer, een verdienstelijk beoefenaar der oude letteren. Hij werd geboren te Basel den 30sten Mei 1808, studeerde aldaar en vervolgens te Basel, Genève, Bonn, Jena en Berlijn, werd in 1831 leeraar in het Grieksch aan het paedagogium in zijne geboorteplaats, vestigde er zich tevens als privaatdocent en werd er in 1835 buitengewoon en een jaar daarna gewoon hoogleeraar aan de universiteit. Sedert 1867 was hij er lid van den Kleinen Raad en sedert 1868 voorzitter van de commissie van onderwijs. Hij bevorderde zoowel door zijne geschriften als door zijn minzaam karakter den bloei der universiteit en overleed den 5den Julij 1874.