Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Valkenjagt

betekenis & definitie

Valkenjagt (De) noemt men de kunst om door middel van den edelvalk andere dieren te vangen. Daar dit weispel vooral in de middeneeuwen onder den ridderstand talrijke begunstigers had, legde men er zich in de eerste plaats op toe, de noodige valken te vangen. Dit geschiedde in den tijd, waarop de valken uit het zuiden noordwaarts trekken, gewoonlijk op het heideveld, waar de jager, in eene hut van plaggen verscholen, hen door middel van een lokvalk en van duiven in de nabijheid van zijn slagnet lokte en dit over hen digttrok. Daarop werd de gevangen valk van eene kap voorzien, die het hoofd met uitzondering van den bek bedekte, en van lederen voetbanden.

Op de linker hand van den valkenier gedragen, leerde hij voorts, door honger gedreven, voedsel te nemen uit de hand van dezen, — voorts om op deze of gene prooi neer te schieten, waarvoor hij telkens beloond werd met eene duif. Na veel geduld en na maanden tijds was de valk eindelijk afgerigt. — De kunst om met roofvogels andere dieren te vangen, kwam het eerst in zwang in de uitgebreide vlakten van MiddenAzië. De Chinésche jaarboeken maken melding van groote valkenjagten, 7 eeuwen voor den aanvang onzer tijdrekening gehouden. Vermoedelijk zijn zij in Europa ingevoerd door de Hunnen, daar er niet van gewaagd wordt vóór de 5de eeuw na Chr. De valkenjagt ontwikkelde zich vooral in den tijd der Kruistogten en bereikte onder koning Lodewijk XIII van Frankrijk haren hoogsten bloei.

Na de Groote Omwenteling bleef de valkenjagt alleen bestaan in Rusland en Engeland; maar de Nederlandsche valkeniers verstonden bij uitnemendheid de kunst om valken te vangen (inzonderheid op de heidevelden van NoordBrabant) en af te rigten. Koning Lodewijk deed de valkerij op het Loo weder oprigten, maar zij werd na onze inlijving in Frankrijk naar Fontainebleau verplaatst. In 1836 ontstond voorts eene club van aanzienlijke Nederlanders en Engelschen, die onder voorzitterschap van prins Alexander der Nederlanden bij het Soerensche Bosch en het Loo werk maakten van het jagen met den valk, maar ook dit laatste overblijfsel der valkenjagt in het westen van Europa is in 1853 opgeheven. Een uitstekend werk over dit jagtbedrijf is dat van A. Verster van Wulvenhorst en N. Schlegel, getiteld: „Traité de fauconnerie (1816 enz. met 17 platen)”.

< >