Uit- en invoer van een land noemt men het geheel der voortbrengselen, welke vandaar naar elders en van elders derwaarts wordt gebragt. In 1877 bedroeg de waarde van den uitvoer in ons Vaderland 541⅓de millioen gulden, en die van den invoer bijna 751 millioen gulden. Op sommige artikelen van uit- of van invoer zijn belastingen gelegd (uit- en invoerregten). Dit is in ons Vaderland geregeld door de wet van 16 Augustus 1862 (Staatsblad 170), waarin de volgende hoofdbeginselen zijn aangenomen: afschaffing van alle uitvoerregten, behalve op linnen en katoenen lompen ter bescherming van de papierfabrieken, — vrijstelling van grondstoffen en van die artikelen, welke aan de schatkist slechts geringe inkomsten opleveren, — invoerregten van 2 tot 3% voor die fabrikaten, welke tevens als grondstoffen kunnen dienen, — invoerregten van 5% voor volledige fabrikaten, — hoogere invoerregten voor artikelen, welke met accijns belast zijn, — heffing naar de waarde als regel.
Het heffen van uit- en invoerregten wordt gewoonlijk dienstbaar gemaakt aan het bevoordeelen van enkele voortbrengers of verbruikers en is, uit een staathuishoudkundig oogpunt beschouwd, doorgaans in strijd met het algemeen belang. Ongerijmd is voorts het premiestelsel, waarbij eene geldelijke belooning wordt toegekend aan den uitvoer van artikelen van inlandsche nijverheid, terwijl bovenal de onhoudbaarheid is gebleken van het schaalstelsel, namelijk van eene belasting op de buitenlandsche granen, die te hooger was naarmate de marktprijs der binnenlandsche granen daalde. Wij weten, dat in 1879 in Duitschland niettemin de invoerregten op verschillende artikelen verhoogd zijn, zoo het heet, om de inlandsche nijverheid te beschermen, doch in werkelijkheid om meer geld aan de schatkist te bezorgen. — Te voren werden ook doorvoerregten geheven, maar deze zijn ter bevordering van den vrijen handel afgeschaft. De entrepots dienen om te zorgen, dat de doorvoer niet herschapen worde in frauduleuzen invoer.