Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Schliemann

betekenis & definitie

Schliemann (Heinrich), een verdienstelijk oudheidkundige, geboren in 1822 te Neubuckow in Mecklenburg, was gedurende bijna 6 jaar leerling bij een koopman te Fürstenberg, nam in ziekelijken toestand dienst op een naar Venezuéla bestemd vaartuig, doch leed schipbreuk op het eiland Tessel en zag zich genoodzaakt, zich te behelpen met eene geringe betrekking op een kantoor te Amsterdam, waar hij zich toelegde op de kennis der moderne talen. In 1846 zond zijn patroon hem naar Petersburg en in het volgende jaar stichtte hij er een huis voor eigen rekening. Nadat hij te midden zijner gestadige beslommeringen zijne taalkennis uitgebreid en zich ook in het Nieuw-Grieksch geoefend had, volbragt bij eene reis door Europa, Syrië en Egypte en bezocht in 1859 voor de eerste maal Griekenland. Toen hij een aanzienlijk vermogen verworven had, ondernam hij in 1864 eene reis om de wereld en vestigde zich in 1866 te Parijs, waar hij zich met ongemeene geestdrift aan de studie der oudheidkunde wijdde.

Na eene voldoende voorbereiding bragt hij nu een langgekoesterd plan ten uitvoer, bezocht het eiland Ithaca en begaf zich vervolgens naar de kust van Klein-Azië, waar hij de plaats opzocht van het aloude Troje (den heuvel van Hissarlik), en maakte in April 1870 een aanvang met opdelvingen, welke de beide volgende jaren op meer uitgebreide schaal werden voortgezet. De vrucht zijner volharding, gepaard met den moed zijner echtgenoote, uit Griekenland geboortig, overtrof zijne stoutste verwachtingen, zoodat hij het naauwelijks betwijfelde, dat het oude Troje door zijne bemoeijingen uit de lang verwaarloosde puinhoopen herrees. Onpartijdige oudheidkundigen echter, zooals Curtius en Sybel, erkenden wel is waar de echtheid der gevondene voorwerpen; doch waren tevens van oordeel, dat zij meerendeels tot de middeneeuwen behoorden. Hij geraakte intusschen in procés met de Turksche regéring over den eigendom der gevondene zaken; het pleitgeding duurde jaren lang, totdat de beslissing viel, dat Schliemann als eigenaar werd erkend tegen betaling eener som van 50000 francs. Nog belangrijken was de uitkomst der opdelvingen te Mycéne, de aloude stad van Agamemnon.

Hij maakte daarmede een aanvang in 1876 in de Acrópolis, bij de vermaarde Leeuwenpoort en de schatkamer van Atreus. In 1877 ontdekte hij er in diepe lagen eene groote hoeveelheid wapens, sieraden, aarden vaten en geraamten. Onderscheidene dier voorwerpen zijn van gedegen goud en hebben eene aanzienlijke waarde. Zij werden voorloopig in veiligheid gebragt in de kelders der Ionische bank te Athene. Schliemann heeft omtrent zijne oudheidkundige nasporingen veel merkwaardigs medegedeeld in „Ithaka, der Peloponnes und Troja (1869)”, — „Trojanische Alterthümer, mit Atlas (1874)”, — en„Ancient Mycenae (1877)”.

< >