Royer (Louis), een verdienstelijk Zuid-Nederlandsch beeldhouwer, geboren den 2den Augustus 1793 te Mechelen, ontving aldaar onderwijs aan de teeken-académie en behaalde er in 1810 den prijs in het teekenen naar het levend modél. Daarna bleef hij 3 jaar onder de leiding van den beeldhouwer Geel en verwierf in 1816 den prijs in de beeldhouwkunst met het standbeeld van Hébé bij de Maatschappij van Schoone Kunsten te Antwerpen, en de gouden medaille met zijne allegorie op het huwelijk van den toenmaligen prins en prinses van Oranje op de tentoonstelling te Mechelen. In 1819 vertrok hij naar Parijs en een jaar later vestigde hg zich te Amsterdam. Hier beitelde hij het standbeeld van Claudius Civilis, dat hem in 1821 den grooten prijs te Brussel bezorgde.
Hij behaalde dien desgelijks in 1823 met zijn „Grieksche herder, vlugtende voor eene slang”. Daarop toefde hij 4 jaar (1824—1828) in Italië, vooral te Rome en te Napels, en werd toen te ’s Gravenhage beeldhouwer van den Koning der Nederlanden. Voorts werd hij lid der 4de klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, en in 1837 directeur der Koninklijke Académie te Amsterdam. Van zijne kunstgewrochten vermelden wij: een borstbeeld van Rembrandt, eene groep van „Paul et Virginie”, borstbeelden van Willem I en van zijne gemalin, alsmede van een Grieksch meisje, de groep „La veuve du soldat”, een bas-reliéf met „De Heilige Familie”, een „Ecce Homo”, een borstbeeld van Leo XII, een standbeeld van Erasmus, den kolossalen leeuw van het monument van van Speijk aan den vuurtoren te Egmond aan Zee, het standbeeld van de Ruyter te Vlissingen, het standbeeld van Laurens Jan. Coster te Haarlem, het beeld van de Eendragt op het monument voor het Metalen Kruis te Amsterdam en het gedenkteeken voor Simon Stijl te Harlingen. Hij was ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, kommandeur van de Orde der Eikenkroon en groot dignitaris dier orde, en overleed in Junij 1868.