Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Robespierre

betekenis & definitie

Robespierre (Maximilien Marie Isidore), eigenlijk de Robespierre, een van de vermaardste mannen uit de groote Fransche Revolutie, geboren den 6den Mei 1758 te Arras uit een adellijk geslacht, dat eigenlijk afkomstig was uit Ierland, verloor vroeg zijne ouders en bezocht, door tusschenkomst van Conzié, bisschop van Arras, het collège Louis le Grand te Parijs, wijdde zich vervolgens aan de studie der regtsgeleerdheid en vestigde zich als advocaat in zijne geboorteplaats.

Weldra zag hij zich wegens zijne letterkundige voortbrengselen benoemd tot president der académie van Arras. In 1789 werd hij vanhier als afgevaardigde naar de Nationale Vergadering gezonden en vervulde er in den beginne eene ondergeschikte rol, daar hij zich noch door uitwendig voorkomen noch door welsprekendheid aanbeval. Zelfs wekten zijne doctrinaire beschouwingen meermalen den lachlust der Vergadering. Toch bezorgden zijn moed en volharding, benevens zijne onomkoopbaarheid hem allengs achting en invloed.

Hij eischte vrijheid van drukpers, algemeen stemregt, afschaffing der slavernij in de koloniën, opheffing der doodstraf, vernietiging der voorregten van den Clerus enz., terwijl hij de rede den eenigen grondslag en de deugd het doel van elke staatsregeling noemde.

Tevens kwamen echter ook zijn argwaan en zijn wantrouwendheid aan den dag, vooral in zijne redevoeringen in de club der Jacobijnen, waar hij in 1790 als voorzitter optrad. Na de vlugt des Konings, dien hij deswege als een verrader beschouwde, kwam hij in verzet tegen het Koningschap en vorderde den 23sten Junij 1791, dat de Koning als openlijk ambtenaar en de Koningin als gewone burgeres onderworpen zouden zijn aan het gewone regt.

Ook verklaarde hij zich tegen de onschendbaarheid van den monarch. Bij de herziening der grondwet verzette hij zich tegen de uitbreiding der uitvoerende magt. Hij dreef door, dat geen lid der Constituérende Vergadering in het Wetgevend Ligchaam mogt gekozen worden, en na de sluiting der Constituante (30 September 1791) waren Robespierre en Pétion de populairste mannen der Revolutie. Robespierre hield in die dagen zijn verblijf in de eenvoudige woning van den schrijnwerker Duplay, wiens dochter Lenore zijne beminde werd, en was openbaar aanklager bij het tribunaal te Parijs (welk ambt hij echter in 1792 nederlegde) en redenaar in de club der Jacobijnen. Hier streed hij heftig tegen de Gironde en vooral tegen hare oorlogzuchtige plannen.

Gedurende korten tijd redigeerde hij den „Défenseur de la constitution”, die echter weinig opgang maakte. In de oproerige bewegingen van 20 Junij en 10 Augustus en in de Septembermoorden was hij niet betrokken. Bij de verkiezingen voor de Nationale Conventie was Robespierre een der eersten, die uit de stembus te voorschijn kwamen.

Toen reeds was hij de aanvoerder der groote radicale partij, welke de Revolutie tot het uiterste wilde doordrijven. Toen den 30sten November eenige afgevaardigden in de Nationale Conventie klagten deden hooren over de duurte der levensmiddelen, deed hij het voorstel, den Koning en de Koningin, als de eigenlijke oorzaken dier ellende, vóór de revolutionaire regtbank te dagen. De drogredenen, bij die gelegenheid en bij de verdere behandeling van het procès door hem gebezigd, bragten den Monarch, in spijt van de tegenwerking der Gironde, op het schavot. Nadat Robespierre nu het revolutionaire beginsel op den troon geholpen had en alzoo de afgod was geworden der fanatieke menigte, gebruikte hij zijn invloed, om de Gironde ten val te brengen (Junij 1793) en aanvaardde bij den schrik, door die gebeurtenis verspreid, het door hem begeerde dictatorschap.

Nu was hij in de gelegenheid, zijn ideaal, de wedergeboorte der maatschappij en de heerschappij der deugd, tot werkelijkheid te brengen en schroomde geene middelen om dat oogmerk te bereiken. Eene bloedige verdelging van het oude, verdorvene geslacht, van de verraders en zamenzweerders was naar zijn gevoelen noodzakelijk. Niettemin vervoerde zijne eerzucht en de vrees, zijne populairiteit te verliezen, hem vaak tot strijdige daden en tot misleiding zijner vrienden.

Zonder tegenstand te ontmoeten schafte hij de nieuwe, den 10den Augustus bezworene en op het beginsel der volksheerschappij berustende grondwet af en verklaarde tegen het einde van 1793 onverholen, dat, ter verkrijging van de gouden eeuw der vrijheid, schrik en geweld den weg moesten banen. Het gelukte hem inderdaad, de partijen tot onderwerping te brengen en den burgeroorlog in eene zee van bloed te verstikken.

Nadat hij op die wijze in het begin van 1794 de binnenlandsche gevaren had uit den weg geruimd, moesten ook de hoofden vallen van de mannen der Revolutie, van zijne medestanders en werktuigen. Geholpen door de Jacobijnen, verstrikte hij hen in een net van listen en lagen en deed Hébert den 24sten Maart, Chaumette den 13den April 1794 het schavot beklimmen.

Datzelfde lot wedervoer zijn mededinger Danton en diens aanhangers, die den stroom der Revolutie in een kalmer bedding wilden leiden (5 April 1794). Nu stond hem niemand meer in den weg bij het streven naar de waardigheid en het gezag van een hoogepriester van het democratisch beginsel. Den eersten stap, om zoover te komen, deed hij in Mei 1794 in de verklaring, dat het Fransche volk in een „Hoogste Wezen” geloofde.

Op den 20sten Prairial (8 Julij 1794) vertoonde hij zich in al den glans van zijn priesterlijk ambt, doordien hij vóór de Tuilerieën ten aanhoore eener talrijke menigte eene redevoering hield ter eere van het Hoogste Wezen. Intusschen was hij van meening, dat hem nog gevaar dreigde van de zijde der overgeblevene aanhangers van Danton, zoodat de beloofde zalige vrede steeds door bloedige maatregelen werd verstoord.

De reorganisatie der revolutionaire regtbank, in Junij door Robespierre tot stand gebragt, deed 1285 menschen het schavot beklimmen en schonk 50 werktuigen van den dictator aan het tribunaal. Deze vormden te gelijker tijd, met stokken gewapend, zijne lijfwacht, die hem overal vergezelde. Allengs echter verleende de vrees den moed tot eene zamenspanning, zoodat hij in het Comité du salut public onverwacht een heftig verzet ontmoette.

Daarna ontmaskerde Vadier, een man van grooten invloed, in de Nationale Conventie eene soort van zamenzwering tegen de Republiek, waaraan Robespierre medepligtig was. Ten huize van eene zekere Cathérine Théot had men geheimzinnige plegtigheden gevierd, den dictator als een nieuwen Messias gehuldigd en den theocratischen troon ingewijd. Robespierre wist het procès ter zijde te schuiven, maar kon zich niet onttrekken aan den spot, hetwelk zijn aanzien niet weinig deed dalen.

In het Comité du salut public werd zijn voorstel, om met Oostenrijk vrede te sluiten, verworpen. Nu eens door zwaarmoedigheid ter neder gedrukt, dan weder in woede uitbarstend, kwam hij niet meer in de vergadering van het Comité du salut public, bewaarde in de Nationale Conventie een onheilspellend zwijgen, vleide de Jacobijnen en gedroeg zich voor het volk als een martelaar der goede zaak.

Het voorstel van Saint-Just, aan Robespierre de dictatuur op te dragen, werd van de hand gewezen. Om zijne tegenstanders met één slag te vernietigen, bragt hij op den 8sten Thermidor (26 Junij 1794) in eene schitterende redevoering in de Nationale Conventie eene zamenspanning aan den dag, welke niets anders bedoelde dan eene splitsing dezer Vergadering in twee partijen.

Zijne redevoering werd stilzwijgend gehoord, maar toen Lecointre voorstelde, haar te doen drukken , verlangde men, dat dit voorstel eerst in de afdeelingen zou worden onderzocht. De Jacobijnen besloten voorts, dat men daags daarna een opstand zou organiséren ter gunste van Robespierre, doch reeds den volgenden ochtend, den 9den Thermidor (27 Julij), lieten zijne tegenstanders niet toe, dat hij aan het woord kwam.

Tallien beschuldigde hem in eene heftige redevoering, en een ander lid deed het voorstel, Robespierre in hechtenis te nemen. Het werd met een ander, om zich ook van Couthon en Saint-Just meester te maken, aanstonds aangenomen.

Robespierre werd naar het Luxembourg gebragt, maar door het volk verlost en naar het stadhuis geleid, waar zich zijne lotgenooten ook reeds bevonden. Zijne besluiteloosheid verlamde echter de geestdrift zijner aanhangers, terwijl de Nationale Conventie eene ongemeene kracht betoonde en het opperbevel over de gewapende magt opdroeg aan Barras, met den last om aanvallender wijze te werk te gaan.

Toen Barras het stadhuis bestormde, deed Robespierre eene poging, zich door een pistoolschot van het leven te berooven, doch verbrijzelde slechts zijne kaak. Hij werd nu eerst naar het gebouw van het Comité du salut public, maar in den morgen van den 10den Thermidor naar de Conciergerie gezonden, vanwaar hij dien namiddag te 6 uur met 30 aanhangers naar de Place de la Concorde en hier op het schavot werd gebragt.

Voor het oog verduurde hij met onverschilligheid den hoon der volksmenigte, die hem kort te voren had vergood. Eerst toen de beul het verband losrukte van zijne wonde, slaakte hij een kreet van pijn. Toen zijn hoofd viel gaf de menigte door in handen te klappen hare voldoening te kennen. Met zijn leven nam het Schrikbewind een einde, waardoor hij zijn ideaal wilde bereiken. De zucht, een weerspannig geslacht te verdelgen, was de misdadige drijfveer zijner bloedige maatregelen en de oorzaak van zijn val.

Het oordeel over dezen omwentelingsman is intusschen zeer verschillend. Sommigen kennen hem edele bedoelingen toe, al moeten zij ook erkennen, dat hij zich tot het bereiken daarvan bediende van onmenschelijke middelen. Volgens anderen had hij een beperkt verstand en was ziekelijke overprikkeling een kenmerk van zijn karakter. In elk geval was hij enkel een schitterend redenaar, maar geen staatsman. Zijne „Oeuvres choisies” zijn door Laponneraye en Carrel in 1833—1842 in 3 deelen in het licht gegeven.

Augustus Bon Joseph Robespierre, een jongeren broeder van den voorgaande en geboren te Arras in 1764. Ook hij ontving zijne opleiding aan het collége Louis le Grand en. werd later advocaat in zijne geboorteplaats. In 1792 werd hij afgevaardigd naar de Nationale Conventie, voegde zich bij de partij der Radicalen en stond zijn broeder ter zijde, zonder zelf eene merkwaardige rol te vervullen. Als volksvertegenwoordiger was hij geruimen tijd werkzaam in het zuiden van Frankrijk en vervolgens als commissaris bij het Italiaansche leger, waar hij vriendschappelijke betrekkingen aanknoopte met Bonaparte. Bij de nadering van Barras wierp hij zich uit het venster, brak een been en werd halfdood tegelijk met zijn broeder geguillotineerd. — Beider zuster Charlotte, ligtzinnig van aard, weinig ingenomen met de beginselen van hare broeders en de beminde van Fouché, die haar te vergeefs tot echtgenoote begeerde, ontving van het Directoire een jaargeld van 6000 francs, hetwelk, schoon eenigzins verlaagd, haar ook door de volgende regéringen werd uitbetaald. Zij overleed te Parijs den lsten Augustus 1834, „Mémoires” nalatende.

< >