Ries (Hans de) of Hans Caspier, in 1553 geboren, verliet de R. Katholieke Kerk om zich eerst bij de Hervormden en daarna bij de Doopsgezinden aan te sluiten. Door de gestrengheid van deze aanvankelijk afgeschrikt, voegde hij zich bij de meer inschikkelijke Waterlanders en werd door Simon Machielz. omstreeks het jaar 1576 gedoopt en tot leeraar bevestigd. De Ries was kassier op een koopmanskantoor te Antwerpen; hij kwam in betrekking met den jeugdigen Doopsgezinden martelaar Hans Bret, trad met diens moeder in het huwelijk, ontvlood de vervolgingen te Antwerpen, maar werd op een dorp in de nabijheid dier stad achterhaald. Zijne gemoedelijke taal maakte een diepen indruk op de regéring, zoodat men hem ontsloeg.
Nu trok hij met zijne vrouw naar Zeeland, werd te Middelburg op aandringen van Hervormde predikanten in hechtenis genomen, doch op voorspraak van een vriend uit Dordrecht op vrije voeten gesteld, en zocht vruchteloos veiligheid te Aken. Naar Noord-Holland teruggekeerd, trad hij er in 1577 op als leeraar onder de Waterlandsche Doopsgezinden, verwierf de vriendschap van Coornhert en Spieghel en behartigde met ijver de belangen der broederschap. In 1578 woonde hij eene daartoe strekkende zamenkomst te Emden bij, waar hij zich in 1593 vestigde en tot 1598 de Waterlandsche gemeente bediende. Vervolgens vertrok hij naar Alkmaar, waar hij den 14den September 1638 overleed. Van zijne geschriften vermelden wij: „Belijdenisse (1581 en later)”, — „Tractaatje, handelend over het regt gebruik der tong, — over de gierigheid, — over getrouwe en ongetrouwe vrienden, — en over de lijdzaamheid”, — „Tractaatje tegen Nittert Obbenz. (1627)”, — „Tractaat, genaamd, ontdekkinge der dwaallinge enz. (1627)”, — „Zendbrief, waarin begrepen is een korte bekentenisse (1581; 24e druk 1603)”, — „Gesangboek (1604)”, — „Offer des Heeren (1614 en later)”, — „Historie der martelaren enz. (1615 en later)”. — en „Het Fonteintje enz. (1642).”