Rafn (Karl Christian), een verdienstelijk Noordsch oudheidkundige, geboren te Brahesborg op Funen den 16den Januarij 1795, studeerde te Kopenhagen en werd aldaar in 1820 leeraar aan de militaire académie en ambtenaar aan de boekerij der hoogeschool, — voorts in 1828 hoogleeraar, in 1839 staatsraad, in 1859 conferentieraad, en overleed te Kopenhagen den 20sten October 1864. Nadat hij zich met ijver op de IJslandsche taal en letterkunde had toegelegd, gaf hij zijne „Nordiske Kämpehistorier (1821—1826, 3 dln)” in het licht, en stichtte in 1825 het „Nordiske Oldskrift-Selskab”, waarvan hij tot aan zijn dood secretaris bleef. In die betrekking bezorgde hij de uitgave van de werken des genootschaps.
Grooten roem verwierf hij door zijne „Antiquitates Americanae (1837)”, eene verzameling van oude getuigenissen omtrent de ontdekkingsreizen der Noormannen naar Amerika van de 10de tot de 14de eeuw. Eindelijk deed hij boekerijen verrijzen op IJsland (1818, in de kerk te Reykjavik), te Thorshavn op de Faröer (1827) en te Godthaab in Groenland (1829).