Raepsaet (Jan Joseph), een verdienstelijk Zuid-Nederlandsch staatsman en schrijver, geboren te Oudenaarde den 29sten December 1750 en aldaar overleden den 15den Februarij 1832, studeerde te Leuven, werd griffier in zijne geboortestad en zette zijne stadgenooten aan tot verzet tegen de maatregelen van keizer Jozef II (1787). Dientengevolge werd hij in hechtenis genomen en op de Citadél te Antwerpen gevangen gezet. Wegens den zegevierenden opstand der Belgen herkreeg hij zijne vrijheid, en toen keizer Frans I België weder in het bezit stelde der vroegere voorregten (1793), keerde Raepsaet naar Oudenaarde terug. Zoodra in 1794 de Franschen een inval deden in België, zocht hij de gemeentekas te redden door de wijk te nemen naar Goes, maar toen de Franschen de overhand behielden, begaf hij zich weder naar Oudenaarde, waar inmiddels zijne goederen waren verbeurd verklaard.
Daar Raepsaet een tegenstander was van de Fransche Republiek, werd hij in 1795 gevangen genomen en tot deportatie naar Cayenne veroordeeld, maar door den val van het Directoire gered. Na zijn terugkeer werd hij voorzitter van den algemeenen raad van het departement der Schelde en was van 1803 tot 1813 lid van het Wetgevend Ligchaam te Parijs. Na de vereeniging van Noord- en Zuid Nederland was hij lid der commissie tot het ontwerpen der grondwet, en wijdde daarna zijne overige levensjaren aan de beoefening der letteren en der geschiedenis. Van zijne geschriften vermelden wij: „Over den oorsprong en de natuur van de souvereinen in de 17 Nederlandsche provinciën”, — „Journaal van de zittingen der commissie tot ontwerping eener grondwet”, — „Geschiedenis van den oorsprong en de magt der algemeene en provinciale Staten bij de Galliërs enz.”, — en „Historisch-kritisch onderzoek naar den oorsprong en den voortgang der burgerlijke, staatsburgerlijke en godsdienstige regten der Belgen en Galliërs enz”. Zijne „Oeuvres complètes” zijn in 1838 in 16 deelen in het licht verschenen.