Polko (Elise), geboren Vogel, eene verdienstelijke schrijfster, geboren te Leipzig den 31sten Januarij 1823 en de zuster van den vermaarden reiziger Eduard Vogel, betoonde reeds vroeg grooten aanleg voor muziek en dichtkunst. Inzonderheid legde zij zich toe op de muziek in hare geboorteplaats onder de leiding van Mendelssohn. Nadat zij zich voorts gevormd had te Berlijn en te Parijs (onder Garcia) betrad zij als Pamina en Zerline te Frankfort het tooneel, maar liet dit varen na haar huwelijk met Polko en bepaalde zich toen bij de beoefening der letteren.
Thans is zij met haren echtgenoot te Wetzlar gevestigd. In hare geschriften beweegt zij zich gedeeltelijk op muzikaal gebied, zooals in „Musikalische Märchen, Phantasien und Skizzen (1852—1872, 3 reeksen)”, — in den roman: „Faustina Hasse (1860, 2 dln; 2de‘ druk, 1870)”, — „Der Bettleroper (1864, 3 dln)”, — „Alte Herren, Schilderungen der Vorläufer Bachs (1886)”, — „Verklungene Akkorden (1868; 3de druk, 1873)”, — „Erinnerungen an Felix Mendelssohn Bartholdy (1868)”, — „Niccolo Paganini und die Geigenbauer (1876)”, — „Vom Gesang (1876)”, — en gedeeltelijk schreef zij een aantal romans en kinderboeken, zooals: „Die Sabbathfeier (1858; 2de druk, 1874, 2 dln)”, — „Novellen aus der Kunstlerwelt (1858—1863, 3 dln)”, — „Neue Novellen (1861—1876, 17 dln)”,—„Schone Frauen (1865—1869, 2 reeksen)”, — en „Eine deutsche Fürstin (1870)”.