Paësiëllo (Giovanni), een vruchtbaar Italiaansch operacomponist, geboren te Tarente den 9den Mei 1741 en aanvankelijk bestemd voor de studie der regtsgeleerdheid, bezocht evenwel reeds op zijn 13de jaar het conservatorium van San Onofrio te Napels en bleef er 5 jaar. Twee door hem voor Bologna vervaardigde opera’s vonden groote toejuiching, zoodat hem ook uit andere steden van Italië eene dergelijke taak werd opgedragen. Men prees de aangename melodieën en de smaakvolle instrumentatie zijner stukken, alsmede het wegslepend effect van zijne veelstemmige finale’s. In 1776 vertrok hij als kapélmeester naar Petersburg, waar hij 9 jaar bleef.
Bij zijne terugreis schreef hij op verlangen van den Koning van Polen te Warschau een „Te Deum”, alsmede het oratorium: „La passione di Gesù Cristo”, — voorts te Weenen op last van Joseph II twaalf symphonieën (ouvertures) en de prachtige opera: „II ré Theodoro in Venezia”. Na dien tijd werkte hij weder voor de aanzienlijkste schouwburgen van Italië, bezocht in 1792 Parijs, waar hij met onderscheiding bejegend werd, keerde toen naar Napels terug en werd kapélmeester van koning Ferdinand IV. In 1799 benoemde het volk hem wegens het vervaardigen van eene vaderlandslievende hymne aan de vrijheid tot muziekmeester, doch toen niet lang daarna het Hof terugkeerde, verloor hij zijne betrekking en bleef 2 jaar in hechtenis. Op verlangen van Napoleon I schreef hij, als mededinger van Cherubini, eene treurcantate op het gedachtenisfeest van generaal Hoche, en werd toen belast met het componéren van een „Te Deum” voor het vredefeest in Nôtre Dame (1802). Kort daarna aanvaardde hij te Parijs de betrekking van directeur eener kapél en schreef nog onderscheidene opera’s, bijv.: „Zingari infiera” en „La modista raggiratriee”, alsmede missen enz. In 1804 keerde hij naar Napels terug en was er onder de koningen Joseph en Joachim voorzitter van het conservatorium. Ook werd hij lid van het Fransche Instituut, en overleed te Napels den 5den Junij 1816. Van zijne 148 opera’s zijn onderscheidene nog altijd op het repertoire, zooals: „II ré Theodoro”, — „II barbiére di Seviglia”, — „La molinara”, — „La grotta di Trofonio”, — „La pazza per amore”, — „La serva padrone”, enz.