Onder dezen naam vermelden wij:
Gerard Johan Nahuys, een verdienstelijk Nederlandsch godgeleerde, geboren te Utrecht den1sten Februarij 1738. Hij studeerde in zijne geboorteplaats in de theologie en legde zich tevens toe op de wis- en natuurkunde, was achtervolgens predikant te Eede, OudBeijerland, Middelburg en Amsterdam, aanvaardde in 1781 het hoogleeraarsambt te Leiden, doch ontsliep kort daarna, op den 9den October van dat jaar. Hij heeft een aantal leerredenen en andere geschriften in het licht gegeven.
Alexander Petrus Nahuys, een verdienstelijk Nederlandsch geneeskundige, geboren te Monnikendam den 10den Januarij 1737. Hij studeerde en promoveerde te Harderwijk in de genees- en in de wis- en natuurkunde, volbragt eene wetenschappelijke reis naar Frankrijk en vestigde zich als geneesheer eerst te Hoorn en daarna te ’s Gravenhage. Nadat zijne verhandeling: „De qualitate noxia aeris in nosocomiis et carceribus etc.” in 1870 door de Koninlijke Académie van Wetenschappen te Lyon met den dubbelen eereprijs was bekroond, aanvaardde hij in 1771 het hoogleeraarsambt te Harderwijk en in 1775 te Utrecht, en overleed den 6den April 1794. Hij heeft onderscheidene genees- en kruidkundige verhandelingen geschreven.
Huibert Gerard Nahuys van Burgst, een bekend Indisch hoofdambtenaar. Hij werd geboren te Amsterdam den 28sten Maart 1782, promoveerde in de regten en begaf zich naar onze Oost-Indische bezittingen, keerde over Noord-Amerika naar het Vaderland terug, en reisde langs dezen weg in 1809 nogmaals naar Batavia, waar hij door koning Lodewijk dringend was aanbevolen aan generaal Daendels.
Hij trad er in de krijgsdienst, streed tegen de Engelschen, en werd door deze gevangen genomen en eerst naar Bengalen, vervolgens naar Engeland opgebragt. In 1814 vertrok hij als commissaris van den Souvereinen Vorst naar Java, keerde vandaar terug, woonde in 1815 den veldtogt in België bij, ging in dat jaar weder naar Indië, en vervulde er eene opmerkelijke rol in den oorlog met Dipo Negóro en in de onderhandelingen met de Keizers der Vorstenlanden, om van hun gebied afstand te doen.
In 1830 werd hij op zijn verzoek gepensioneerd en begaf zich naar Nederland, doch vertrok in 1836 voor de vijfde maal naar Java als raad van Indië en generaalmajoor-titulair. In 1839 keerde hij voor goed herwaarts terug en vestigde zich op een buitenverblijf te Breda, waar hij den 12den januarij 1858 overleed. Hij leverde: „Schets van Benkoelen op de westkust van het eiland Sumatra (1826)”, — „Beschouwingen over Nederlandsch-Indië (1847; 2de druk, 1848)”, — benevens eene „Verzameling van officiële rapporten betreffende den oorlog op Java in de jaren 1825—1830, voorafgegaan door eenige aanmerkingen en mededeelingen (1835—1836, 4 dln)”.