Montalembert. Onder dezen naam vermelden wij:
Marc René, markies de Montalembert, een uitstekend Fransch ingenieur. Hij werd geboren te Angoulême den 15den Julij 1714, nam deel aan den veldtogt van 1736 en werd chef eener kompagnie bij de garde van prins Conti. Nadat hij daarop de veldtogten in Italië, Vlaanderen enz., alsook in 1741 tegen Oostenrijk had bijgewoond, wijdde hij zich aan de wetenschap en werd lid der Académie, waarvoor hij onderscheidene verhandelingen schreef. Ook stichtte hij uit eigene middelen geschutgieterijen in Périgord en Angoumois, waardoor hij de Fransche vloot van kanonnen en kogels voorzag. Gedurende den Zevenjarigen Oorlog was hij bij de Russische en Zweedsche troepen 2 jaar werkzaam als Fransch commissaris.
Hij bestuurde de versterking van Anklam en van Stralsund en werd later naar de eilanden Aix en Oléron gezonden, waarna hij dit laatste volgens een door hem uitgevonden stelsel van vestingwerken voorzag. Ook met betrekking tot de artillerie maakte hij zich verdienstelijk. In weerwil van zijne adellijke afkomst was hij een ijverig voorstander der Revolutie, en overleed te Parijs den 26sten Maart 1800. Zijn hoofdwerk is getiteld: „La fortification perpendiculaire (1776; 2de druk, 1796, 11 dln)”.
Charles Forbes de Tryon, graaf de Montalembert, een ijverig strijder voor de belangen der R. Katholieke Kerk en een achterneef van den voorgaande, geboren den 29sten Mei 1810 te Londen, waar zijn vader in ballingschap leefde. Hij werd medewerker aan het blad van Lamennais „L'Avenir” en in 1831 pair van Frankrijk. Eerst in 1843 ter gelegenheid van de onderwijskwestie maakte hij door eene in ultramontaanschen geest opgestelde brochure over den pligt der R. Katholieken in Frankrijk de algemeene aandacht gaande. Voorts hield hij in 1844 in de Kamer der Pairs drie meesterlijke redevoering over de vrijheid van de Kerk, van het onderwijs en van de geestelijke orden, verdedigde in 1846 de Orde der Jezuïeten en stichtte in 1847 een comité voor godsdienstvrijheid, dat inschrijvingen opende ten behoeve der leden van het Sonderbund in Zwitserland. Ook verhief hij zijne stem voor de R. Katholieken in Polen, Syrië, Griekenland enz. Den 28sten Februarij 1848 verklaarde bij zich in een manifest een voorstander der Fransche Republiek. In het departement Doubs vaardigde men hem af naar de Constituante en vervolgens naar het Wetgevend Ligchaam; hij voegde er zich bij de uiterste regter zijde en werd in Junij 1851 lid van het comité van revisie. Na den staatsstreek van 2 December 1851 erkende hij het Napoleontisch bestuur als wettig en werd in 1852 weder lid van het Wetgevend Ligchaam.
Intusschen beantwoordde Napoleon geenszins aan zijne wenschen tot verheffing der Kerk, zoodat hij meermalen in verzet kwam tegen de staatkunde des Keizers en in 1857 niet herkozen werd. In 1852 werd hij lid der Académie. Hij is de stichter van eene partij, die met alle middelen der moderne vrijheid voor het regt en het gezag der R. Katholieke Kerk strijd voert. Hij heeft groote kracht bijgezet aan de Ultramontaansche rigting; maar des te grooter was ook de smart, welke hij gevoelde, toen juist de door hem verdedigde Jezuïeten oorzaak waren, dat door de afkondiging van ’s Pausen onfeilbaarheid aan de Kerk een doodelijke slag werd toegebragt. Te vergeefs protesteerde hij in een brief van 7 Maart 1870 tegen de plannen der Jezuïeten en tegen genoemd dogma, en kort daarna — den 13den Maart — overleed hij, diep bedroefd over de houding van zijne eigene partij. Hij schreef: „Histoire de Sainte Elisabeth de Hongrie (1836; 14de druk, 1876)”, — „Du vandalisme et du catholicisme dans les arts (1840)”, — „Des intérêts catholiques au XIX siècle (1852)”, — „Les moines d’oecident (1860—1867, 5 dln; 4de druk, 1874—1877, 4 dln)”, — „Le père Lacordaire | (1861)”, — en „Le Pape et la Pologne (1864)”. Zijne „Oeuvres” verschenen in het licht in 1861—1868 in 9 deelen.