Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Moll

betekenis & definitie

Moll. Onder dezen naam vermelden wij:

Gerard Moll, een uitstekend Nederlandsch natuurkundige. Hij werd geboren te Amsterdam den 18den Januarij 1785, was voor den koophandel bestemd, maar legde zich met ijver toe op de sterrekunde. In de hoop, dat hij daardoor aan de Fransche conscriptie zou ontkomen, deed zijn vader hem als student inschrijven aan het athenaeum te Amsterdam, doch de leergierige jongeling vatte de studie ernstig op, werd in 1809 te Leiden bevorderd tot candidaat in de wis- en natuurkunde en vertrok in 1810 naar Parijs om aldaar onder de leiding van Delambre zijne sterrekundige oefeningen voort te zetten. In 1812 keerde hij naar het Vaderland terug en werd kort daarna eerst tot directeur van de sterrewacht te Utrecht en vervolgens tot hoogleeraar in de wisen sterrekunde aldaar benoemd. Bij de herstelling dezer hoogeschool in 1815 nam hij de lessen in de natuurkunde op zich, verbeterde het observatorium en hield zich bezig met de practische sterrekunde. In 1816 wees hij een beroep naar Leiden van de hand, en toen de stad Utrecht zich daarvoor erkentelijk wilde betoonen, verklaarde hij, niets te zullen aannemen dan ’t geen strekken kon ter bevordering der wetenschap, weshalve de Raad met eenparige stemmen 10000 gulden ter zijner beschikking stelde tot het aankoopen van instrumenten. Gedurende eene reeks van jaren hield hij zich bezig met proeven over het galvanismus, alsmede, bijgestaan door van Beek, met proeven over de snelheid van het geluid. Voorts strekte hij zijne nasporingen uit tot al wat betrekking had op fabrieken, op werktuig- en bouwkunde, op zeevaartkunde en waterstaat.

Vooral de ontwikkeling der nijverheid in Engeland boeide in hooge mate zijne opmerkzaamheid, en daar hij tevens de Engelsche wetenschap met geestdrift in bescherming nam, stond hij hoog aangeschreven bij de Engelsche geleerden, vooral bp Dalton, Young, Wollaston, Brewster enz. Ook verleenden de universiteiten te Edinburgh en te Dublin hem eershalve het doctoraat in de regten, terwijl eerstgenoemde stad hem daarenboven in 1835 het burgerregt schonk. In 1821 was hij benoemd tot lid eener Commissie tot onderzoek naar de beste rivier-afleidingen in ons Vaderland, en het daarvoor door hem geschreven rapport, in 1827 gedrukt, is een modél van helderheid. In 1826 werd hij lid der commissie tot het verbeteren der zeekaarten en het examinéren van zeeofficieren, terwijl hij in 1835 op last der regéring de kusten der Noordzee bezocht tot eene naauwkeurige bepaling der watergetijen. Hij was ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, onderscheidde zich in het dagelijksch leven door opregtheid, opgeruimdheid en geestigheid, en overleed den 17den Januarij 1838 aan eene hevige zinkingkoorts ten huize van mr. F. A. van Hall te Amsterdam. Zijne waarnemingen heeft hij in groote menigte medegedeeld in verschillende tijdschriften zooals: „De Kunst- en Letterbode”, — het „Journal de Physique”, — „Gilberts Annalen der Physik”, — „Magazijn van Wetenschappen, Kunsten en Letteren”, — „Verhandelingen der Eerste Klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut”, — „Edinburgh Journal of Science”, enz.

Willem Moll, een verdienstelijk beoefenaar der kerkgeschiedenis. Hij werd geboren te Dordrecht den 18den Februarij 1812, trok in 1830 als vrijwilliger met de Dordtsche schutterij te velde en werd in het volgende jaar student te Leiden. Hij stond eerst als predikant aan de Vuursche, toen te Arnhem en werd in 1847 hoogleeraar in de kerkgeschiedenis aan het athenaeum te Amsterdam. In 1860 wees hij een dergelijk professoraat te Leiden van de hand. Van zijne geschriften vermelden wij: „Geschiedenis van het kerkelijk leven der Christenen gedurende de zes eerste eeuwen (1844—1846 , 2 dln: 2de druk 1855—1857)”, — „Angelus Merula, de hervormer en martelaar des geloofs, 1530—1557 (1851; 2de druk 1855)”, — „Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de 15de eeuw, grootendeels volgens handschriften geschetst (1854 , 2 dln)”, — „De boekerij van het St. Barbara-klooster te Delft in de 2de helft der 15de eeuw (1867)”, — en „Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming (1864—1871, 3 dln)”. Voorts was hij medewerker aan het „Kerkhistorisch Archief”, — aan de „Geschiedenis der Christelijke Kerk in tafereelen”, — aan de „Geschiedenis der Christelijke Kerk in Nederland in tafereelen”, — aan het „Bijbelsch woordenboek van het Christelijk gezin”, — aan „Nederlands geschiedenis en volksleven in schetsen”, — en aan de „Studiën en bijdragen op ’t gebied der historische theologie.”

< >