Lissabon, in het Portugeesch en Spaansch Lisbóa, de hoofdstad van Portugal, is als residentie de zetel der hoogste regéringsligchamen en regtbanken, tevens eene oorlogshaven en het middelpunt van den Portugéschen handel, ja, in het algemeen eene der belangrijkste koopsteden van Europa. Zij ligt op den noordelijken oever van eene door den mond van de Taag (Tejo) gevormde baai (Rada de Lisbóa), die 2½ geogr. mijl lang en ¼de geogr. mijl breed is, en verheft zich amphitheatersgewijs op en tusschen 3 grootere en 4 kleinere heuvels, waarachter de Serra de Cintra verrijst, in eene hoogst bekoorlijke landstreek, met welvarende dorpen, kloosters, fabrieken, buitenplaatsen, tuinen en oranjegaarden versierd, en levert van de zijde der zee een indrukwekkend tafereel op, met dat van Napels en Constantinopel wedijverend. De eigenlijke stad is verdeeld in 4 wijken: Alhama (de Oude stad), — Rocio (de Lage of Benedenstad langs de Taag), — Bairro-Alto (de Bovenstad), — en Alcantara, welke verbonden is met de voorstad Belem. De stad ligt, met uitzondering van den belastingsmuur, geheel open; zij heeft geene poorten, strekt zich over een afstand van eene geogr. mijl uit langs de Taag en heeft een omtrek van 2½ geogr. mijl.
Zij telt meer dan 43000 huizen, 750 deels geplaveide, deels begrinde straten, meestallen met gas verlicht, 13 groote en 47 kleinere pleinen, 6 wandelparken, 7 kerkhoven, 41 parochie- en 23 andere kerken, 200 kapellen, 23 nonnen- en vele voormalige monnikenkloosters, 8 hospitalen, 14 kazernen, 6 schouwburgen, 2 amphitheaters voor stierengevechten, 58 openbare bronnen en vele sierlijke koffijhuizen en winkels. Het aantal inwoners bedraagt (met die der voorsteden Belem en Olivaes) 224000; daaronder bevinden zich, behalve eene menigte vreemdelingen, Mulatten, Creolen en nagenoeg 30000 Galego’s uit Spaansch Galicië, die er dienst doen als sjouwers en waterdragers. De stad heeft na de geweldige aardbeving van 1755 een geheel ander voorkomen verkregen. De Oude stad, aan de oostelijke helling van den Monte do Castello en bij de aardbeving behouden gebleven, bestaat uit een doolhof van naauwe, kromme, donkere straten, met oude, hooge, in spitsboogstijl opgetrokkene huizen, terwijl men in de nieuwe gedeelten regelmatig aangelegde straten en vele prachtige gebouwen aantreft, hoewel in den smakeloozen stijl der voorgaande eeuw gebouwd. De fraaiste pleinen zijn de Praça do Commercio aan den oever van de Taag, aan 3 zijden door openbare gebouwen omringd, en de Praça do Rocio (Don Pedro-plein), de voornaamste marktplaats. Van de wandelparken zijn de Passeio-Publico, de tuin van San Pedro d’Alcantara en die van Estrella de meest bezochte. De vereenigingsplaats der aanzienlijken is de Chiado-straat met hare sierlijke modewinkels en koffijhuizen. Van de kerken, na de aardbeving gebouwd, is vooral die van het klooster van het Heilige Hart, in den trant van de St.
Pieterskerk te Rome, zeer fraai, alsmede de marmeren Rochuskerk, te voren aan de orde der Jezuïeten toebehoorend. Van de oudere kerken vermelden wij de ruime hoofdkerk of de Basilica de Sta Maria, de groote Patriarchaal-kerk met een koepel, de oude kerk do Carmo in spitsboogstijl, de da Graça-kerk met het praalgraf van Albuquerque, de kloosterkerk van San Vicente de Fora met de praalgraven van het Huis Braganga en de kerk van Nossa Senhora de Loretto. Onder de Koninklijke paleizen onderscheidt zich het paleis Ajuda met een botanischen tuin, een kabinet voor natuurlijke historie en andere verzamelingen. Het gewoon verblijf des Konings, Das Necessidades, ligt bij den mond van het riviertje Alcántara en was te voren een nonnenklooster. Grootsche monumenten van bouwkunst zijn er de marmeren waterleiding van Alcántara, welke uit het vlek Bellas, eene geogr. mijl van de stad, drinkwater derwaarts voert en met 35 bogen het dal der Alcántara overschrijdt, en het klooster Belem (Bethlehem), in 1499 door Emanuël de Groote gesticht. Het is in MoorschByzantijnschen en spitsboogstijl gebouwd, bezit prachtige kruisgangen en de praalgraven van den stichter en van andere vorsten, en is thans een wees- en vondelingenhuis. Merkwaardig is in de nabijheid van dit klooster de Torre de Belem, een oude, dikke, fraai versierde toren in Moorschen bouwtrant op eene zandplaat in de Taag. Eene daarop geplaatste batterij bestrijkt de rivier.
Voorts noemen wij het Koninklijk paleis Bemposta, waar zich de militaire académie bevindt, de schouwburg van San Carlos en die van Donna Maria, de munt, de korenbeurs, de polytechnische school, het tuighuis, het uitmuntend marine-arsenaal, de Koninklijke scheepstimmerwerven en de dokken. Tot de inrigtingen van onderwijs behooren er het lycéum, onderscheidene Latijnsche scholen, talrijke lagere scholen, waaronder eene wél-ingerigte Duitsche school, met de Protestantsche Kerk verbonden, eene kweekschool voor onderwijzers, onderscheidene seminaria voor geestelijken, de polytechnische school, de handelsschool, de geneeskundige académie, de militaire school, de zeevaartschool met het observatorium, het Keizerlijk landbouwgesticht met de veeartsenijschool, eene groote boomkweekerij enz. Ook is er eene académie voor schoone kunsten, een Koninklijk conservatorium voor muziek, eene académie van wetenschappen (in 1778 gesticht en in 1851 gereorganiseerd), met een botanischen tuin en eene boekerij, en 2 openbare bibliotheken, van welke de Nationale Bibliotheek 132000 deelen en 10000 handschriften telt. Eene rijke verzameling van munten is daarmede verbonden. Voorts heeft men er in het voormalige Benedictijnerklooster San Vento het vermaarde Staats-archief met eene verbazende menigte documenten, en eene menigte instellingen van weldadigheid. Lissabon was weleer berucht wegens het gemis van veiligheid, doch dat gebrek is sedert de oprigting eener municipale garde en het invoeren van gaslicht verdwenen. Niettemin is deze stad nog altijd de verzamelplaats van Portugésche en vreemde bedriegers. Ook laat de zindelijkheid er veel te wenschen over.
De riviervaart en de spoorweg naar Santarem voorzien haar van levensmiddelen, en door de spoorwegen, die zich van Lissabon naar Oporto, Badajoz enz. uitstrekken, is de stad met het Europésche spoorwegnet verbonden. Behalve de vervaardiging van gouden en zilveren sieraden bloeijen er in de stad en in haren omtrek de spinnerij en weverij van katoen, hennep, wol en zijde. Wijders heeft men er Koninklijke tabaks-, sigaren- en porseleinfabrieken, zeepziederijen, ijzergieterijen, suikerraffinaderijen, eene machine-fabriek, fabrieken van chemicaliën, muziek-instrumenten en wapens, glasblazerijen, papierfabrieken, pottebakkerijen enz. Het bestuur dier inrigtingen is meerendeels aan vreemdelingen, vooral Duitschers, toevertrouwd, en ook aan het hoofd van vele handelshuizen staan er buitenlanders, inzonderheid Engelschen. Van belang is er voorts de bank,het crédit mobilier, eenige verzekerings-, stoomboot- en spoorwegmaatschappijen, de beurs, de Kamer van Koophandel, de handelsregtbank en vele consulaten.
Men vindt er regtstreeksche stoombootverbindingen met de voornaamste koopsteden. De ingang in de baai van Lissabon is zonder loods zeer gevaarlijk, daar hij door een rotsrif in 2 kanalen wordt verdeeld. Die ingang wordt door 2 forten bestreken. De scheepvaart en vooral het stoombootverkeer is er in de laatste jaren aanmerkelijk toegenomen.
Lissabon heette in de dagen der oudheid Olisippo of Ulisippo, als Romeinsch municipium Felicitas Julia, bij de Suéven en West-Gothen Olyssippona of Ulisippona en bij de Mooren Al-Oschboena of Lisjboena. De Arabieren veroverden de stad in 716, doch verloren en heroverden haar meermalen, totdat den 25sten October 1147 Alfonsus I van Portugal met hulp van Duitsche, Vlaamsche, Engelsche en Fransche Kruisvaarders zich voor goed van haar meester maakte. Onder Christelijke Vorsten ontwikkelde zij zich voorspoedig. In de 14de eeuw werd zij door Ferdinand I van muren en torens voorzien, doch Hendrik II van Castilië plunderde het niet ommuurde gedeelte en gaf het prijs aan de vlammen. Johan I koos haar tot residentie, en toen later Emanuél de Groote haar tot uitgangspunt van belangrijke handelsondernemingen verhief, begon zij ongemeen te bloeijen. Die bloei verminderde aanmerkelijk, nadat de hertog van Alva haar veroverd had (1580).
De Spanjaarden werden er in 1640 verjaagd, en de stad, op nieuw zich koesterend in het licht der welvaart, telde meer dan 300000 inwoners, toen twee derde-deelen van haar geheel door de aardbeving van 1 November 1755, vergezeld van overstrooming en brand, werden verwoest. Door de krachtige maatregelen van den minister Pombal herrees zij echter spoedig uit hare asch. Van den 29sten November 1807 tot den 30sten Augustus 1808 ging zij diep gebogen onder het krijgsbewind van den Franschen generaal Junot. In 1810 zocht Masséna met een leger van 78000 man zich wederom meester te maken van de stad, maar moest na bloedige gevechten aftrekken. Sedert 1815 was vervolgens Lissabon het tooneel van den strijd van partijen, van militaire oproeren en omwentelingen, die veel nadeel hebben toegebragt aan haren handel, doch in de laatste jaren door eene welvaartbevorderende rust zijn vervangen. Eene nieuwe aardbeving eindelijk — die van 11 November 1858 — heeft er meer schrik dan schade veroorzaakt.