Léntulus is de naam van eene patricische familie uit het geslacht der Corneliussen. Men vindt dien het eerst vermeld bij de belegering van het Capitool door de Galliërs (390 vóór Chr.).
Toen was er een senator Lucius Cornelius Léntulus, die het voorstel deed, om zich door den vijand heen te slaan, terwijl anderen den vrede wilden koopen. Uit de latere dagen der Republiek gewaagt men van Publius Cornelius Lentulus Sura, die in 75 vóór Chr. praetor en in 71 consul was, maar in 70 met 63 anderen wegens onzedelijk levensgedrag door de censoren uit den senaat verwijderd werd. Bezield met de bijgeloovige hoop, dat hij na Cinna en Sulla de derde zou zijn uit de Corneliussen, aan wie de heerschappij over Rome moest ten deel vallen, verbond hij zich in 63 met Catilina en stond, toen deze de stad verlaten had, aan het hoofd der zaâmgezworenen. Door zijne besluiteloosheid werd het plan, om Rome in brand te steken en alle tegenstanders te vermoorden, uitgesteld, en daar hij onvoorzigtig genoeg was, zich met de gezanten der Allobrogen in te laten, had Cícero grond om hem ter verantwoording te roepen. Nadat hij het praetors-ambt, hetwelk hij dat jaar voor de tweeden maal bekleedde, had nedergelegd, werd hij in de gevangenis door beulshanden omgebragt.
Voorts vermelden wij: Publius Cornelius Léntulus Spinther, belast met de bewaking van den voorgaande, nadat deze zijne medepligtigheid aan de zamenzwering beleden had. Hij was toen aedilis curulis, werd in 60 vóór Chr. praetor, en ijverde in 57 als consul voor de terugroeping van Cícero. In 49 voegde hij zich als optimaat bij Pompejus, wien hij vroeger vijandig was, vlugtte voor Caesar uit Asculum en begaf zich, nadat deze hem en Domitius ongehinderd uit Corfinium had laten vertrekken, naar Pompejus, doch overleed niet lang nadat deze vermoord was.
Lucius Cornelius Léntulus Crus trad in 61 vóór Chr. op als beschuldiger van Clodius, en verzette zich in 49 met Cajus Marcellus tegen Caesar, zoodat de vredesvoorwaarden van dezen niet werden aangenomen. Vervolgens nam hij de wijk naar Pompejus, dien hij na den slag bij Pharsalus naar Egypte volgde, waar de raadsheeren van Pompejus hem ter dood lieten brengen.
In de kerkgeschiedenis wordt een Publius Léntulus vermeld, een voorganger van Pilatus, als opsteller van een brief aan den Senaat te Rome, waarin eene persoonsbeschrijving van Jezus voorkomt. Die brief evenwel is blijkbaar onecht. Men vindt dien in het eerste deel der „Centuratiores Magdeburgenses”, in de „Apocrypha” van Neander, en in de „Patrum orthodoxographa” van Grinaeus.