Lagchen is eene luid klinkende, krachtige uitademing, welke door snel op elkander volgende afbrekingen ontbonden wordt. Eigenaardig is daarbij dat plotselijk ophouden der uitademing, veroorzaakt door eene oogenblikkelijke verslapping van het middenrif. Met die beweging is de bekende verandering der gelaatstrekken verbonden, welke, zoo zij zonder geluidmakende schokken plaats heeft, den naam van glimlach draagt, terwijl eene heftige uitbarsting dier schokken met dien van schaterlach bestempeld wordt. Het ongedwongen lagchen is eene onwillekeurige handeling, door een afzonderlijken prikkel veroorzaakt.
Die prikkel kan van psyehischen aard wezen, dat is, men kan zich iets belagchelijks voorstellen, — of enkel van ligchamelijken aard, bijv. eene kitteling der huid. Op de voorstelling van iets belagchelijks of lachwekkends berust de aanstekelijkheid van het lagchen, zoodat men met anderen medelacht zonder te weten waarom. — Met den naam van lachkramp bestempelt men een ziekelijken toestand, die vooral bij hysterische personen wordt aangetroffen, — een toestand waarbij de lijder lacht zonder eenige vreugd te gevoelen. Immers in het algemeen is het lagchen eene uiting van inwendige blijdschap. Het is daarom, dat men bovenal datgene belagchelijk vindt, waarboven men zich ver verheven gevoelt, en dat men lacht om datgene, wat door zijne aantrekkelijkheid aangename gewaarwordingen opwekt. Niet zonder grond heeft men daarom wel eens beweerd, dat men uit iemands lach den trap van zijne beschaving kan opmaken. De onbeschaafde lacht om de grappen van Hansworst, welke voor den beschaafde niets aantrekkelijks hebben, en de beschaafde lacht om eene geestigheid, welke door den onbeschaafde niet eens begrepen wordt. Het lachwekkende of belagchelijke heet in de kunsttaal der aesthetiek het komieke (zie aldaar).