Kunstkoude wordt door het binden van warmte voortgebragt. Wanneer men eene stof zonder aanvoer van warmte doet smelten, ontleent zij de hiertoe benoodigde warmte aan de omringende ligchamen. Werpt men eenig zout, bijv. keukenzout, in water of vermengt men het met sneeuw of gestampt ijs, dan zal het smelten.
Dompelt men nu eene andere stof in dit mengsel, dan zal zij zooveel warmte verliezen (in temperatuur dalen), als het mengsel tot zijne smelting behoeft. Dit verlies is somtijds aanzienlijk; het bedraagt voor 1 deel verdund zwavelzuur met 1 deel sneeuw 44° C. Door zulk eene kunstkoude kan men in den zomer water doen bevriezen.
Gaat een vocht, zonder aanvoer van warmte, in damp over, dan ontneemt ook dit de noodige verdampingswarmte aan de omringende ligchamen. Dit bespeurt men, als men een thermometerbol met een vochtig lapje omwikkelt; de thermometer zal dan te meer dalen, naarmate de verdamping sneller plaats heeft. Vooral zwavel-aether en salpeter-aether veroorzaken eene snelle daling. Op hetzelfde beginsel berust het afkoelen van vertrekken door het besproeijen van den vloer met water, alsmede het gebruik der alcarazza’s in Spanje en der ghindie’s in Indië. Beide zijn poreuze vaten, die eenig vocht doorlaten, hetwelk aan de buitenste oppervlakte verdampt en hierdoor koude veroorzaakt. — Nog een ander middel om kunstkoude voort te brengen is de mechanische uitzetting van sterk zaamgeperste lucht. Bevindt zich deze tegelijk met eenig water in een vat, en laat men haar door eene kraan ontsnappen, dan voert zij water mede, hetwelk als ijs aan de kraan achterblijft.