Kuh (Ephraim Mozes), een Duitsch dichter, geboren uit een Israëlietischen stam in 1731, werd aanvankelijk voor de beoefening der Joodsche godgeleerdheid en later voor den koopmansstand bestemd. Na den dood zijns vaders zag hij zich als deelgenoot geplaatst in eene handelszaak van zijn oom te Berlijn en knoopte hier weldra betrekkingen aan met Mendelssohn, Ramler, Lessing enz., door wier omgang het dichtvuur in zijn binnenste werd aangeblazen. Overdrevene goedheid en eene kostbare bibliomanie deden hem weldra zijn aanzienlijk vermogen en zijn crediet verliezen. Hij verliet Berlijn, deed eene reis door Holland , Frankrijk, Italië, Zwitserland en Duitschland en geraakte ten laatste in een zoo benarden toestand, dat zijne familie hem ondersteunen moest.
Zijn rampspoed bragt hem eerst tot zwaarmoedigheid en maakte hem vervolgens krankzinnig. Wél zag hij zich na verloop van 6 jaren hersteld, doch een aanval van beroerte bezocht hem in 1785 met verlamming en hij werd zelfs beroofd van de spraak. Hij overleed den 3den April 1790. Zijne beste gedichten zijn onder den titel van: „Hinterlassene Werke (1792, 2 dln)” in het licht verschenen.