Kopeke, eigenlijk kopéika, is eene het eerst omstreeks 1558 gestempelde munt, waarop de Czaar te paard met eene lans is afgebeeld; naar het Russische woord, dat lans beteekent, heeft dit geldstuk zijn naam ontvangen. In den beginne waren er slechts zilveren kopeken, ten getale van 100 in een roebel, — voorts halve en kwart kopeken, alsmede stukken van 5, 10, 15, 20, 25 30 en 50 kopeken. In 1655 begon men koperen kopeken te slaan, van welke vooral de Siberische wegens hare zeld zaamheid door de muntliefhebbers en wegens haar gehalte aan edel metaal en haar uitstekend koper door de goudsmeden zeer worden gezocht.
De Russische muntwet van 1811 schrijft voor, dat er halve, heele en dubbele kopeken van koper zullen in omloop gebragt worden tot vervanging van het voormalige papieren geld, en sedert 1 Julij 1839 hebben 350 kopeken of 3½ papieren roebel de waarde van één zilveren roebel. Later echter heeft men kopeken geslagen, die honderdste deelen zijn van den zilveren roebel.