Koetsveld (Comelis Elisa van), een Nederlandsch letterkundige, geboren te Rotterdam den 24ster Mei 1807, werd na het voleindigen zijner theologische studiën achtervolgens predikant te Westmaas, Berkel en Rodenrijs, Schoonhoven en ’s Gravenhage (1849).
Behalve vele werken van stichtelijken inhoud, waaronder zich het zeer geprezen boek „De gelijkenissen van Jezus” bevindt, schreef hij: „De oudejaarsavond, ernstige lectuur voor de laatste dagen des jaars (1840; 6de druk 1874)”, — „Fatsoen en Armoede (1841)”, — „Schetsen uit de pastorij te Mastland. Ernst en luim uit het leven van den Nederlandschen dorpsleeraar (1843; druk 1874)”, — „Godsdienstige en zedelijke novellen (1849—1853, 3 dln; 3de druk 1855)”, — „Snippers van de schrijftafel (1852; 3de druk 1875)”, — „Het menschelijk leven in 2 woorden (1854; 2de druk 1875)”, — „Verspreide kinderverhalen (1855)”, — „De portefeuille met platen van grootvader Sprankhof (1856)”, — „Sprookjes in den trant van Andersen (1858)”, — „Fantaisie en waarheid, nieuwe schetsen en novellen (1863, 2 dln; 2de druk 1875)”, — „Ideaal en werkelijkheid.
Nieuwe schetsen en novellen (1868; 2de druk 1875)”, — en „Op de wandeling en hij den haard (1870)”. Er bestaat eene volksuitgave der werken van Koetsveld in 10 deelen. — Zijn zoon C. van Koetsveld, geboren te Westmaas den 30sten September 1835, was achtervolgens predikant te Uselo en te Beusichem, en bekleedt thans die betrekking te Zevenhuizen. Hij schreef: „Kinderliederen (1848)”, — „ ’s Levens lente(1864)”, — „Sterven ver van huis (1864)”, — „Hollandschejongens en Hollandsche harten (1866)”, — en vele bijdragen in jaarboekjes.