Kerchoff (Petrus Johannes van), een verdienstelijk Nederlandsch scheikundige, geboren te Rotterdam den 22sten September 1813, ontving zijne opleiding aan het Erasmiaansch gymnasium aldaar en oefende zich tevens in de natuurkundige wetenschappen onder de leiding van den hoogleeraar G. J. Mulder. Nadat hij voorts eenige fabrieken bezocht had, werd hij den 27sten November 1834 benoemd tot leeraar in de natuur- en scheikunde aan het athenaeum te Luxemburg. Hij bleef er 10 jaren werkzaam en besteedde er den vacantietijd aan geologische nasporingen in het Groot-Hertogdom en aan wetenschapppelijke reizen in het buitenland. Hij promoveerde te Utrecht den 25sten November 1843 op eene: „Dissertatio chemica de balaena”, — volbragt met F. Reuter belangrijke onderzoekingen omtrent het schietkatoen enz., en aanvaardde den 24sten December 1847 het professoraat, benevens het directeurschap der technische school te Maastricht.
In 1851 zag hij zich benoemd tot hoogleeraar te Groningen en sprak aldaar eene redevoering: „Over de scheikunde in verhouding tot de maatschappelijke belangen.” Na het bekleeden der rectorale waardigheid in 1856 tot 1857 legde hij die neder met eene oratie: „De indole ac via chemiae recentioris”, was in 1852 lid van de jury der Londensche wereldtentoonstelling, en zag zich in 1868 benoemd tot opvolger van den hoogleeraar G. J. Mulder te Utrecht. Hij aanvaardde dat ambt met eene redevoering over: „Chemische verbinding”, werd voorzitter der Commissie tot het ontwerpen eener „Pharmaeopoea Neerlandica, editio altera”, en ontving de benoeming tot lid der Koninklijke Académie van Wetenschappen en tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Deze uitstekende beoefenaar der scheikunde, door leerlingen en vrienden geacht en bemind, overleed na langdurige sukkeling op den 20sten Januarij 1876, en de algemeene belangstelling bij zijne plegtige begrafenis bewees, hoe diep zijn heengaan werd betreurd.